Delen

- Advertentie (?) -

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Barendrecht 2024

21-12-2023

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Barendrecht 2024

Barendrecht 2024, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barendrecht; overwegende dat:
- deze beleidsregels en de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Barendrecht 2024 een nadere uitwerking vormen van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Barendrecht 2022 en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en zijn hiermee onlosmakelijk verbonden;
gelet op Wet maatschappelijke ondersteuning 20215 en verordening maatschappelijke ondersteuning 2022; besluit vast te stellen de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Barendrecht 2024.

Inleiding

Met de Wmo 2015 kreeg de gemeente meer taken op het gebied van zorg en ondersteuning als gevolg van de decentralisatie van (delen van de) de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

Deze beleidsregels en de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Barendrecht 2024 vormen een nadere uitwerking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Barendrecht 2022 en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en zijn hiermee onlosmakelijk verbonden.

In de Wet is het uitgangspunt dat de gemeente zorg draagt voor de maatschappelijke ondersteuning en zorg draagt voor de kwaliteit en continuïteit van voorzieningen. Wanneer een inwoner met een beperking op eigen kracht, met behulp van de inzet van sociale netwerken en het gebruik van algemene en/of voorliggende voorzieningen onvoldoende zelfredzaam is of onvoldoende kan participeren, draagt de gemeente zorg voor maatschappelijk ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening.

Om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen dient er een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden. Hierin wordt nagegaan wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met behulp van zijn sociaal netwerk kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren. Vervolgens wordt bekeken of een voorliggend of algemene voorziening een oplossing kan bieden.

Als al deze mogelijkheden zijn onderzocht en geen uitkomst bieden voor het probleem dat de cliënt ervaart wordt een maatwerkvoorziening ingezet.

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

- Wmo-verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente X 2022
- Wmo-nadere regels: Nadere regels maatschappelijke ondersteuning X 2022
- Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
- Gemeente: gemeente Barendrecht

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht, de Wmo-verordening en de wmo-nadere regels.

Hoofdstuk 2. Procedure

2.1 Algemeen
De toegangsprocedure tot maatwerkvoorzieningen bestaat uit twee fasen:

a. Melding en Onderzoek
• De melding
• Het (voor)onderzoek dat in ieder geval bestaat uit:
° de in de wet verplicht gestelde elementen bij (voor) onderzoek
° het gesprek

• Uitkomsten van het onderzoek worden schriftelijk vastgelegd in het onderzoeksrapport

b. Aanvraag en Besluit
• Aanvraag (indien de cliënt ervoor kiest een maatwerkvoorziening aan te vragen)
• Besluit op de aanvraag (binnen twee weken na de aanvraag)

2.2 Hulpvraag
Als een inwoner een hulpvraag heeft op het gebied van zijn zelfredzaamheid of participatie, zal hij of zij op zoek gaan naar een oplossing. In veel gevallen is het mogelijk om zelf oplossingen te organiseren (eigen kracht) of om met behulp van het sociaal netwerk tot een oplossing te komen. In een aantal gevallen lukt het niet alleen met eigen kracht en het sociaal netwerk. De gemeente kan dan ondersteuning bieden. Onze inwoners kunnen bij de gemeente aankloppen voor informatie, advies en/of ondersteuning. Dat kan telefonisch, schriftelijk of per mail. In sommige gevallen blijkt na een korte vraagverkenning dat de door de gemeente verstrekte informatie en advies voldoende is voor de cliënt om het ondervonden probleem op te lossen. Als dat niet het geval is meldt de cliënt zich met een hulpvraag (de melding). Een formele melding kan worden gedaan met behulp van het officiële meldingsformulier.

2.3 Melding
Na de melding vindt vraagverheldering plaats. De cliënt ontvangt na het doen van een melding altijd een schriftelijke bevestiging van de melding. Verder wordt aangegeven dat de cliënt het gesprek niet alleen hoeft te voeren maar dat dat kan in aanwezigheid van een mantelzorger of een persoon uit zijn sociaal netwerk. Ook ontvangt de cliënt uitleg over de mogelijkheid van gratis onafhankelijke cliëntondersteuning. In de bevestiging wordt ook aan de cliënt gevraagd om ter voorbereiding op het gesprek na te denken over de eigen mogelijkheden.

2.4 Melding ten behoeve van Beschermd wonen en Opvang
Cliënten die zich willen melden voor Beschermd wonen en/of Opvang worden voor het doen van de melding verwezen naar de centrumgemeente Rotterdam. Inkomende meldingen worden, eventueel na het doen van vraagverheldering, doorgestuurd naar de centrumgemeente.

2.5 Vooronderzoek
Als voorbereiding op het gesprek onderzoekt de Wmo klantmanager welke gegevens er al bekend zijn bij de gemeente over de cliënt, zodat al bekende gegevens niet opnieuw gevraagd hoeven te worden en bestaande hulp en ondersteuning onderdeel uitmaakt van het onderzoek.

2.6 Onderzoek en termijn van onderzoek
Uitgangspunt is dat de Wmo klantmanager op huisbezoek gaat 1 . Tijdens een huisbezoek gaat de Wmo klantmanager in gesprek met de cliënt en (als dat aan de orde is) diens vertegenwoordiger.

Als de cliënt dat wil of wanneer het noodzakelijk is neemt een van de volgende partijen deel aan het gesprek: de mantelzorger(s), een familielid, cliëntondersteuner en deskundige(n).

Bij het onderzoek wordt door de Wmo klantmanager aan de hand van een legitimatiebewijs de identiteit van cliënt gecontroleerd en vastgelegd.

Tijdens het gesprek komen, in ieder geval de volgende onderwerpen aan de orde:2

1. Wat de hulpvraag en de aanleiding van de vraag is (waarom wordt deze vraag nu gesteld);
2. Welke problemen ondervonden worden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;
3. Welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie of het zich kunnen handhaven in de samenleving;
4. In hoeverre heeft cliënt eigen mogelijkheden en aanspraak op gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk
5. Zijn er algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of wettelijke, voorliggende voorzieningen die de benodigde hulp en ondersteuning kunnen bieden.
6. Welke eigen bijdrage cliënt verschuldigd zal zijn;
7. Of er de mogelijkheid is om te kiezen voor de verstrekking van een Pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze;
8. Welke rechten en plichten er zijn en hoe het melding en aanvraagproces in zijn werk gaat, plus de mogelijkheid om schriftelijke aanvullingen te geven op het onderzoeksrapport.

Het onderzoek vindt plaats binnen zes weken na de melding. Als deze termijn niet gehaald wordt dan wordt een vertragingsbericht verzonden, waarin gemotiveerd is aangeven waarom de termijn niet gehaald wordt en binnen welke termijn het onderzoek naar verwachting is afgerond. De cliënt heeft het recht om een aanvraag in te dienen wanneer het onderzoek over de 6 weken termijn gaat.

Zonder medewerking van cliënt aan het onderzoek kan de Wmo klantmanager geen adequaat en volledig onderzoek doen naar aanleiding van de melding door cliënt. De klantmanager verzoekt uiterlijk twee maal expliciet, specifiek en gemotiveerd tot medewerking voordat dit consequenties heeft voor de melding en het vervolg proces, mogelijk zelfs leidend tot het afsluiten van de melding.

2.7 Onderzoeksrapport
Het onderzoeksrapport is een weergave van het gesprek en het onderzoek, waarin in ieder geval de punten 1-8 van 2.6 aan de orde zijn gekomen. Het wordt binnen 10 werkdagen na het gesprek aan de cliënt gestuurd, tenzij het nodig is om verder onderzoek te doen, en er bijvoorbeeld een offerte en/of (medisch) advies opgevraagd moet worden.

Het onderzoeksrapport is ook een weergave van de hulpvraag van de cliënt en de mogelijke oplossingen. De cliënt heeft de mogelijkheid om in het rapport correcties en aanvullingen aan te brengen. Het rapport met de aantekeningen van de cliënt wordt aan het dossier toegevoegd.

Indien de cliënt zich niet kan vinden in de uitkomst van het onderzoek, dan heeft de cliënt altijd het recht een aanvraag in te dienen. Na een aanvraag volgt altijd een beschikking. Als de cliënt het niet eens is met deze beschikking kan hij daartegen in bezwaar gaan.

2.8 Aanvraag
De cliënt kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indienen nadat het onderzoek is uitgevoerd. Een uitzondering hierop is dat de gemeente het onderzoek niet binnen zes weken na ontvangst van de melding heeft afgerond. Dan is de cliënt gerechtigd om direct een aanvraag in te dienen en dan moet besluit binnen 2 weken na ontvangst van de aanvraag worden genomen.

Een cliënt, diens gemachtigde of wettelijk vertegenwoordiger kan de aanvraag indienen met een aanvraagformulier of door het ondertekenen van het onderzoeksrapport waarin staat aangegeven waar de aanvraag voor dient.

2.9 Beschikking
De cliënt ontvangt de beslissing op zijn aanvraag op grond van de Wmo 2015, binnen 2 weken na de aanvraag, schriftelijk in een beschikking. Indien deze termijn overschreden lijkt te worden, zal op grond van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) de cliënt schriftelijk geïnformeerd worden over een verdagen of opschorting van deze termijn.

De beschikking is gebaseerd op het onderzoeksrapport. Het onderzoeksrapport maakt integraal onderdeel uit van de beschikking. In de beschikking staan opgenomen

a. de aanvraagdatum;
b. de beslissing;
c. welke voorziening kan worden aangewend en wat de beoogde doelstelling daarvan is;
d. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;
e. welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;
f. de waarde van de toegekende voorziening waarover de eigen bijdrage geheven wordt.

Bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget (Pgb) wordt in de beschikking aanvullend vastgelegd:

a. voor welk doel het pgb moet worden besteed;
b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb, waaronder de verplichting dat de zorgverlener een voor de verleende ondersteuning relevante Verklaring omtrent het gedrag (Vog) aanvraagt en desgevraagd kan tonen, die niet ouder is dan drie maanden;
c. wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is bepaald;
d. wat de ingangsdatum en de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;
e. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;
f. of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

De cliënt wordt altijd vóór verzending van een afwijzende beschikking telefonisch geïnformeerd over de aard van de beslissing. Tegen de beslissing zijn bezwaar en beroep volgens de Awb mogelijk.

2.10 Spoedeisende gevallen
De gemeente verstrekt na de melding een tijdelijke maatwerkvoorziening vooruitlopend op de uitkomst van het onderzoek door de Wmo klantmanager en de aanvraag van de cliënt. Onder spoedeisende gevallen wordt verstaan dat het niet binnen 24 tot 48 uur inzetten van ondersteuning onaanvaardbare gezondheid- of veiligheidsrisico’s met zich mee brengt voor de cliënt of zijn omgeving. Hieronder is ook begrepen de gevallen waarin direct opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

De gemeente regelt een tijdelijk maatwerkvoorziening zoals (extra) huishoudelijke hulp, begeleiding thuis en bij overbelasting/wegvallen mantelzorger dagbesteding of opvang elders. De gemeente start ook meteen het onderzoek naar de persoonlijke situatie en vraagt uit waarom het spoed is voor de cliënt en of er binnen de algemene, voorliggende voorzieningen geen oplossingen zijn. Ook zal er gekeken worden naar het netwerk omdat dit vaak sneller ingezet kan worden. Spoedinzet wordt alleen toegepast bij niet uitstelbare ondersteuning.

Procedure

Voor de maatwerkvoorzieningen kortdurend verblijf, Hulp bij het huishouden en dagbesteding zijn spoedprocedures beschikbaar. Spoedmeldingen worden in de regel vanuit een zorgaanbieder of een verwijzend (huis)arts ingediend met behulp van het formulier inzet spoedzorg. Daarnaast kan de cliënt zelf of zijn omgeving ook een spoedmelding doen. Met de gecontracteerde zorgaanbieders heeft de gemeente afgesproken dat in spoedeisende gevallen direct, zonder indicatie, ondersteuning kan worden gezet voor de duur van twee weken. Komt een melding bij de gemeente binnen, dan wordt direct een zorgaanbieder geïnformeerd, die spoedzorg inzet.
In die twee weken heeft de Wmo klantmanager de gelegenheid om het onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden, de geleverde mantelzorg en de ondersteuningsvraag uit te voeren. Samen met de cliënt en de mantelzorger kan dan besproken worden wat de mantelzorger nog wel kan doen en voor welk deel een andere oplossing gezocht moet worden.

Is direct opvang nodig, dan wordt dit gemeld bij de centrum gemeente Rotterdam. In geval van huiselijk geweld, dan wordt dit direct gemeld bij Veilig Thuis.

Voorzieningen

Spoedzorg is altijd een maatwerkvoorziening in natura.

Voor hulp bij het huishouden gaat het alleen om hulp bij de niet uitstelbare taken, zoals zorgen voor eten en drinken en zorg voor jonge kinderen. Eerst wordt getoetst of gebruikelijke hulp, het eigen netwerk, aanpalende wetgeving en voorliggende voorzieningen een oplossing kunnen bieden.

Voor opname in spoedsituaties zijn crisisbedden beschikbaar. Voor situaties waarin de zorgaanbieder inschat dat cliënt blijvend afhankelijk is van 24-uurzorg en/of permanent toezicht, valt een opname onder de Wlz. Het CIZ moet binnen twee weken een Wlz-indicatie afgeven3 . Tijdens de aanvraagperiode voor de Wlz indicatie wordt het toezicht, o.a. in de avonduren en de nacht, door familie of het sociale netwerk uitgevoerd of moet de gemeente ervoor zorgen dat dit geregeld is (in een later stadium wordt dan bekeken bij welke partij de kosten hiervoor worden neergelegd).

Ter ondersteuning van de mantelzorger(s) is tijdens deze overbruggingsperiode middels de spoedprocedure voor maximaal 10 dagdelen per week dagbesteding mogelijk.

Als de zorgaanbieder (spoed)zorg levert aan een cliënt, die niet voldoet aan eerder in deze paragraaf genoemde criteria, dan verleent de zorgaanbieder deze zorg voor eigen rekening.

2.11 Heronderzoek
Het college is bevoegd degene aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt aan een heronderzoek te onderwerpen om vast te stellen of de aan de toekenning ten grondslag liggende omstandigheden gewijzigd zijn en deze van invloed zijn op het recht op de verstrekte maatwerkvoorziening. Dit kan bijvoorbeeld worden gedaan aan de hand van een een evaluatieverslag met de doelen waaraan gewerkt is. De Wmo klantmanager kan gemotiveerd besluiten op basis van een onderzoek.

Hoofdstuk 3. Voorwaarden en criteria om te komen tot een maatwerkvoorziening

In dit hoofdstuk staat het afwegingskader beschreven dat voor alle maatwerkvoorzieningen geldt. In de daaropvolgende hoofdstukken staan de aanvullende criteria en uitzonderingen per type maatwerkvoorziening beschreven.

3.1 Hoofdverblijf
Wanneer een cliënt aantoonbaar en langdurig het hoofdverblijf in de gemeente heeft komt deze in aanmerking voor een maatwerkvoorziening. Dit kan o.a. blijken uit de inschrijving in het Brp van de gemeente, maar is niet noodzakelijk. De feitelijke situatie ten tijde van het besluit is leidend. Dit geldt echter niet voor een vakantiewoning. Bij twijfel of een woning voor permanente bewoning bestemd is, kan het bestemmingsplan worden geraadpleegd.

3.2 Beperkingen en langdurige noodzaak
Om in aanmerking te kunnen komen voor een maatwerkvoorziening moet er sprake zijn van beperkingen op gebied van zelfredzaamheid of participatie. Er moet worden vastgesteld of er sprake is van lichamelijke, verstandelijke, psychische of psychosociale beperking(en) waardoor belanghebbende niet kan participeren of niet voldoende zelfredzaam is. Dan kan er een aanvraag gedaan worden bij de gemeente voor een maatwerkvoorziening. Als de noodzaak niet zonder meer kan worden vastgesteld kan er (medisch) advies worden ingewonnen om de noodzaak vast te stellen. De medisch adviseur kan gevraagd worden voor advies of onderzoek wanneer een klantmanager onvoldoende zicht krijgt of een maatwerkvoorziening medisch noodzakelijk is of dat deze juist anti-revaliderend werkt.

Daarnaast kan de (medisch) adviseur uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak.

Onder ‘langdurig noodzakelijk’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor sommige maatwerkvoorzieningen, bijvoorbeeld hulp bij het huishouden, kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak. Hierbij kan een externe medisch adviseur een advies geven.

3.3 Individueel gericht
De persoonskenmerken, behoefte en voorkeur van het individu staat centraal bij het onderzoek naar aanleiding van een melding. Een uitzondering hierop is de inzet om mantelzorgers tijdelijk of langdurig te ontlasten zodat deze mantelzorg duurzaam kan worden ingezet. De indicatie voor deze zorg wordt wel op naam van de cliënt met beperkingen in zelfredzaamheid en participatie afgegeven.

3.4 Eigen mogelijkheden- eigen kracht- eigen netwerk
In de Wmo 2015 wordt uitgegaan van het versterken van de eigen kracht van burgers. De eigen verantwoordelijkheid van de burger is een belangrijke pijler van de Wmo 2015. De Wmo 2015 is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen

• als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem zelf
• of met hulp van mantelzorgers,
• huisgenoten, en
• personen uit het sociale netwerk op te lossen.

De cliënt wordt geacht waar mogelijk zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Hierbij behoort ook dat hij of zij een beroep doet op familie en vrienden – zijn eigen sociale netwerk – alvorens hij of zij bij de gemeente aanklopt voor hulp. Het is immers de verwachting dat mensen iets doen voor hun partner, familielid of goede vriend als die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving.

In het gesprek dat met de cliënt wordt gevoerd gaat het om een open en verkennende zoektocht. De situatie van de cliënt en de achtergrond van de hulpvraag wordt in beeld gebracht aan de hand van de onderwerpen zoals in paragraaf 2.6. beschreven. De klantmanager stelt de eigen mogelijkheden-eigen kracht en eigen netwerk van de cliënt vast. Het ondersteunen vanuit het sociaal netwerk of het daadwerkelijk accepteren van ondersteuning vanuit het netwerk is geen verplichting. Als een cliënt hier geen gebruik van wil of kan maken dient dit wel gemotiveerd te worden.

3.5 Voorzienbaarheid
Voorzienbaarheid (vermijdbaarheid) is de mogelijkheid van de cliënt om zelf of samen met het eigen netwerk te anticiperen op en oplossingen te zoeken voor ervaren en in de toekomst te verwachte problemen en belemmeringen.

Aan een afwijzing op basis van voorzienbaarheid (verwijtbaarheid) moet altijd gedegen onderzoek en motivatie ten grondslag liggen. Leeftijd of een progressieve ziekte op zich is geen directe reden om op basis van voorzienbaarheid af te wijzen.

Tijdens het onderzoek wordt nagegaan hoelang de cliënt zich al bewust is van aangegeven problematiek en het verloop daarvan en wat de cliënt gedaan heeft om de problematiek op te lossen. Op basis daarvan wordt voorzienbaarheid bepaald. Indien vastgesteld kan worden dat de cliënt zich bewust was van de problemen die zouden ontstaan en dat cliënt niets of onvoldoende heeft gedaan om zelf op te lossen kan dit reden zijn om een voorziening of ondersteuning te weigeren. Belangrijk daarbij is rekening te houden met het feit of cliënt naast bewust ook in staat geweest is om een oplossing te bedenken en door te voeren.

3.6 Sociaal netwerk en Informeel netwerk
Sociaal netwerk verwijst naar de sociale context waarin de cliënt leeft. De gemeente maakt onderscheid tussen het informele netwerk en het sociale netwerk.

Sociaal netwerk : Dit is het geheel aan sociale relaties dat een persoon omringt (Harting & Assema, 2007). Het gaat om naaste contacten, zoals familie en vrienden, maar ook minder hechte relaties met bijvoorbeeld kennissen, buren en collega’s.

We verwachten van onze cliënten dat ze in overleg met de mensen in hun sociale netwerk naar (deel)oplossingen zoeken. Vrienden, kennissen en familie zijn tenslotte vaak bereid om te helpen.

Informeel netwerk : Een netwerk bestaande uit andere individuen en instellingen (zoals kerken en scholen) die vrijblijvend en zonder vaste structuur zorgen voor sociale binding en die in nauw contact staan met elkaar.

Het verschil tussen deze twee begrippen is dat het informele netwerk zich richt op sociale binding in een leefgebied (stad, dorp, wijk of buurt) met interactie tussen individuen en instellingen, terwijl het sociale netwerk vanuit een emotionele band zich richt op het welzijn van de personen in dat netwerk. Het informele netwerk kan soms ook tot (een bijdrage aan) passende ondersteuning leiden, maar het beroep daarop is minder vanzelfsprekend. De klantmanager gaat in het onderzoek in overleg met de cliënt na in hoeverre het informele netwerk een bijdrage levert.

3.7 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Het gaat bij algemeen gebruikelijke voorzieningen om voorzieningen die:

• Niet specifiek bedoeld zijn voor mensen met een beperking;
• Daadwerkelijk beschikbaar zijn;
• Een passende bijdragen leveren aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is; en
• Financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

In de loop van de jaren zijn in de reguliere handel en via internet/ webshops steeds meer voorzieningen verkrijgbaar die voor een brede doelgroep geschikt of aantrekkelijk zijn. Denk aan de elektrische fiets, het uitgebreide assortiment aan kinderwandelwagens, fietsen voor het vervoeren van jonge kinderen en de apparaten in het huishouden. Deze ontwikkelingen zullen ook de komende jaren doorgaan.

De klantmanager dient altijd te beoordelen of de in veel gevallen als algemeen gebruikelijk aangemerkte voorziening in de specifieke omstandigheid van de cliënt inderdaad aan de criteria voldoet. Voorbeelden van voorzieningen die vaak, algemeen gebruikelijke zijn (dit is geen limitatieve lijst):

• Auto/ fiets/ elektrische fiets /bromfiets, tandem en andere gangbare vervoermiddelen;
• Airconditioning in de auto; automatische versnellingsbak, stuurbekrachtiging, lage instap;
• Fiets met verlaagde instap, met trapondersteuning, tandem;
• Fietskar, fietszitje voor vervoeren kinderen;
• Bakfiets voor vervoeren van kinderen; aanhaakfiets;
• Keramische kookplaat, elektrische kookplaat, of inductieplaat;
• Alle soorten kranen (éénhendel- mengkranen, thermostaatkranen;
• Doucheglijstang set; standaard douchekruk of-stoel;
• Verhoogde toiletpot, hangend toilet, tweede toilet en wandbeugels;
• Verkrijgbare dremphulp voor binnenshuis en buitenhuis, met uitzondering van oprijplaten voor een rolstoel, een vlonder of hellingbaan.
• Centrale verwarming, zonwering;
• Wasdroger, vaatwasser en magnetron;

Een aanpassing of renovatie van een woning die niet specifiek bedoeld is voor mensen met een beperking is algemeen gebruikelijk als deze een oplossing kan bieden voor de cliënt en draagbaar is met een minimuminkomen.

Het kan zijn dat een maatwerkvoorziening voor een gedeelte bestaat uit een algemeen gebruikelijke voorziening, dan wel een algemeen gebruikelijke component heeft. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat bij aanpassing van een badkamer of keuken ook gedeeltelijke reguliere renovatie plaatsvindt. Dit komt dan voor rekening van de eigenaar zelf.

Inrichtingselementen zoals bijvoorbeeld kranen, douchebak, douchecabine, spiegel, toiletrolhouder, zeepbakje en dergelijke vallen bij de aanpassing of aanbouw van een badkamer onder de algemeen gebruikelijke voorzieningen en kunnen daarmee niet vanuit de Wmo verstrekt worden. En bijvoorbeeld de kraan, koelkast, oven, kookplaat en meer dan noodzakelijke kastruimte bij een aanpassing van de keuken ook niet. Deze meerkosten zijn voor rekening van de eigenaar. Bij een volledig nieuwe aanbouw, badkamer of woonunit zullen de basis zaken zoals toilet, douchecabine, kranen etc. inbegrepen zijn bij de maatwerkvoorziening (echter wel volgens de stelregel dat wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening).

Financieel draagbaar met inkomen op minimumniveau

Voor de draagbaarheid van een voorziening met een inkomen op minimumniveau wordt aangesloten bij de draagkrachtcriteria uit de (bijzondere) bijstand (Beleidsregels bijzondere bijstand Barendrecht 2021).

Individuele toetsing

De Wmo is maatwerk. Bij het bepalen of een aangevraagde maatwerkvoorziening als algemeen gebruikelijk beschouwd kan worden dienen de individuele omstandigheden van de persoon met beperkingen goed afgewogen te worden. De individuele omstandigheden van de aanvrager moeten altijd onderzocht worden om te kunnen bepalen of deze voorziening, ook voor aanvrager, algemeen gebruikelijk is. Voor de personen die de algemeen gebruikelijke voorziening niet kunnen betalen kan mogelijk het minimabeleid in de Participatiewet ingezet worden om toegang en gebruik van deze voorzieningen mogelijk te maken.

In de volgende specifieke situatie is een voorziening die gezien wordt als algemeen gebruikelijk, niet algemeen gebruikelijk:

• De aanschaf van de algemeen gebruikelijke voorziening leidt tot een situatie waarin de persoon met beperkingen onder de geldende bijstandsnorm dreigt te vallen. Deze personen kunnen vaak via de minimaregelingen worden ondersteund. Indien ondersteuning via de minimaregeling niet mogelijk is, dient de Wmo de compensatie te regelen.

3.8 Algemene voorzieningen en algemeen toegankelijke voorzieningen
Algemene voorzieningen zijn een aanbod van diensten of activiteiten die, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk zijn en zijn gericht op maatschappelijke ondersteuning. Deze voorzieningen zijn ook bedoeld voor mensen zonder beperkingen. Op grond van artikel 1.1.1 lid 1 Wmo 2015 moet de algemene voorziening geboden worden door een aanbieder. Onder aanbieder wordt verstaan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is om een algemene voorziening (of een maatwerkvoorziening) te leveren. Een derde die zich jegens de cliënt verbindt tot het leveren van bepaalde activiteiten, diensten of zaken, is geen aanbieder in de zin van de wet en er is dan ook geen sprake van een algemene voorziening (CRvB 18-05-2016, nr. 16-948 WMO15 ).
Veel algemeen toegankelijke voorzieningen (een niet wettelijke term) kunnen niet worden beschouwd als algemene voorzieningen, omdat een financiële relatie tussen gemeente en aanbieder ontbreekt (denk aan een boodschappenservice). Echter, van cliënt kan veelal worden verwacht hiervan gebruik te maken als eigen oplossing (eigen kracht). De algemeen toegankelijke voorziening gaat daarmee voor op een maatwerkvoorziening.

Algemene voorziening en algemeen toegankelijke voorziening voorliggend

Een cliënt komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening indien er een algemene voorziening is die:

• daadwerkelijk beschikbaar is voor de cliënt;
• financieel gedragen kan worden door de cliënt;
Het college moet beoordelen of de algemene voorziening financieel gedragen kan worden door de cliënt; De cliënt moet kunnen aantonen dat de algemene voorziening financieel niet gedragen kan worden. Hiervoor kan er gevraagd worden naar bankafschriften, inkomen, spaargeld en eventuele schulden tot drie maanden voorafgaand aan de melding.
• passend en toereikend is voor de cliënt.

Deze criteria uit de jurisprudentie kunnen ook worden aangehouden indien sprake is van een algemeen toegankelijke voorziening (niet zijnde een algemene voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 Wmo 2015).

Algemene voorzieningen en algemeen toegankelijke voorzieningen in de gemeente

Voorbeelden van algemene voorzieningen en algemeen toegankelijke voorzieningen in de gemeente zijn (niet limitatieve lijst):

• Vrijwilligersdiensten via de welzijnsorganisatie
• Budget- en administratie ondersteuning
• Laagdrempelige inloop- en ontmoetingsplaatsen.
• Activiteiten in een inloopvoorziening op wijkniveau
• Jeugd- en jongerencentra, jeugdwerk, consultatiebureau
• Ambulante jeugdhulp, opvoedondersteuning
• Sociale alarmering
• Onafhankelijke cliëntondersteuning
• Maatschappelijk werk
• Verhuisdiensten
• Openbaar vervoer, Buurtbus
• Boodschappenservice
• Maaltijdservice
• Kinderopvang, gastouder voor- vroeg- en buitenschoolse voorzieningen
• Glazenwasser
• Tuinonderhoud
• Honden uitlaatservice
• Sportaanbod

3.9 Cliëntondersteuning
In de brief waarin de ontvangst van het meldingsformulier wordt bevestigd staat vermeld dat de cliënt gratis onafhankelijke cliëntondersteuning kan vragen en bij wie. Cliëntondersteuning is een instrument om zelfredzaamheid van kwetsbare burgers te bevorderen. Het is gericht op zowel kwetsbare burgers als het netwerk daar omheen en werkt aantoonbaar preventief. Het voorkomt een onnodig beroep op dure voorzieningen. Cliëntondersteuning richt zich op het versterken van de eigen kracht en het versterken van het netwerk, o.a. door mantelzorgers te ondersteunen en vrijwilligers in te zetten. Dit kan MEE Rotterdam Rijnmond zijn, maar ook een andere organisatie zoals maatschappelijk werk of een vrijwilligersorganisatie.

De cliëntondersteuner moet onafhankelijk zijn van de organisaties die indicaties stellen en de zorg leveren. Zo mogelijk betrekt de cliëntondersteuner het sociale netwerk bij het zoeken naar oplossingen, bijvoorbeeld familie, mantelzorgers en vrijwilligers. De cliëntondersteuner kent het zorgaanbod in de buurt en kan bijvoorbeeld aanwezig zijn bij een gesprek met een indicatiesteller (de persoon die vaststelt welke zorg nodig is).

3.10 Voorliggende voorzieningen (op grond van aanpalende wet- en regelgeving)
Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen op grond van een andere wet of op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst (denk in dit verband aan de aanvullende (zorg)verzekering). Een voorliggende voorziening kan een passende en toereikende oplossing bieden waardoor verstrekken van een maatwerkvoorziening niet meer nodig is.

Ook kan het zo zijn dat de op grond van de voorliggende wet of regelgeving de kosten voor een bepaalde voorziening als niet noodzakelijk zijn aangemerkt. Ook dan hoeft geen maatwerkvoorziening te worden verstrekt. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij een rollator die in de Zorgverzekeringswet als niet noodzakelijk is aangemerkt.

Bij voorliggende voorzieningen kan onder andere gedacht worden aan:

• Zittend ziekenvervoer op grond van de Zorgverzekeringswet;
• Hulpmiddelen op grond van de Zorgverzekeringswet;
• Verblijfsindicatie op grond van de Wet Langdurige Zorg
• Vanuit de UWV en de werkgever kan er aanspraak gedaan worden op hulpmiddelen in de werksituatie en voor vervoer van en naar het werk en school.
• Persoonlijke verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet
• Tijdelijke Respijtzorg op grond van de Zorgverzekeringswet
• Hulp op grond van de Jeugdwet
• Leerlingenvervoer op grond van de Regeling leerlingenvervoer

Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Is dat niet of deels het geval, dan wordt gekeken naar een andere oplossing. Indien de cliënt geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening is dit geen reden om een maatwerkvoorziening vanuit de Wmo toe te kennen. Of de cliënt de betreffende voorliggende voorziening dan daadwerkelijk zal gaan gebruiken behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.

Aanspraak op een Wlz-verblijfsindicatie

Een maatwerkvoorziening kan worden geweigerd als cliënt beschikt over een Wlz-indicatie. Dit geldt niet voor:

• Wlz-cliënten die thuis wonen (hiertoe worden ook cliënten beschouwd die in een wooninitiatief of instelling verblijven en zorg ontvangen in de vorm van een MPT, VPT of Pgb) en een aanvraag doen voor een maatwerkvoorziening voor een Woonvoorziening/hulpmiddel, een Woningaanpassing, Vervoersmiddel, Rolstoel en/of Regiovervoer;
• Wlz-cliënten die met of zonder behandeling in een instelling verblijven en een aanvraag doen voor Regiovervoer en het bezoekbaar maken van de woning (zie ook artikel 8 lid 1).

Als een cliënt op 1 januari 2021 al in een zorginstelling woont met een rolstoel of vervoermiddel van de Wmo, blijft de gemeente verantwoordelijk voor onderhoud en aanpassingen totdat het middel moet worden vervangen. Vanaf dat moment valt deze onder de verantwoordelijkheid van de WLZ (Zorgkantoor).

Weigeren van een aanvraag moet gebaseerd zijn op een onderzoek en worden gemotiveerd. Bij het onderzoek moet zijn vastgesteld dat de ondersteuning dan wel voorzieningen die vanuit voorliggende wetgeving, zoals bijvoorbeeld vanuit de Wlz, Zvw, geboden worden toereikend zijn. Is dit niet het geval dan kan het college er voor kiezen om aanvullend voorzieningen of ondersteuning te verstrekken of om dat gemotiveerd niet te doen.

Wanneer er tijdens het onderzoek (huisbezoek) het vermoeden bestaat dat er sprake is van 24 uurszorg in de nabijheid dan wel permanent toezicht kan de cliënt een aanvraag indienen voor een Wlz indicatie. Weigert de cliënt echter mee te werken aan het verkrijgen van een Wlzindicatie, dan kan het college op grond van artikel 2.3.5 lid 6 Wmo 2015, weigeren een voorziening of ondersteuning te bieden. De weigering moet gebaseerd zijn op gedegen onderzoek en worden gemotiveerd. Onderdeel van het onderzoek is het vaststellen van het feit dat cliënt voldoet aan de Wlz-criteria, te weten: de behoefte aan 24-uurszorg in de nabijheid dan wel permanent toezicht.

Indien cliënt niet meewerkt aan doorstroom naar de Wlz, door bijvoorbeeld geen Wlz-melding te doen, kan de Wmo voorziening met inachtneming van 2.11 van deze regeling gemotiveerd en indien nodig het opvragen van medisch advies worden ingetrokken.

Aanspraak op zorg vanuit de Zvw

Als de noodzaak voor persoonlijke zorg gerelateerd is aan de behoefte aan geneeskundige zorg of een vergroot risico daarop dan valt deze zorg onder de Zvw. De gemeente kan een maatwerkvoorziening weigeren als de cliënt aanspraak heeft op zorg op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of als er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt hier aanspraak op kan maken maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van de noodzakelijke zorg. Hierbij kun je denken aan de Persoonlijke verzorging. Als de persoonlijke verzorging aan het lichaam gegeven moet worden, dus letterlijk hulp bij het wassen, aankleden, prothese aanbrengen, haren en nagels verzorgen en persoonlijke hygiëne, valt deze zorg onder de Zvw. Als het gaat over persoonlijke verzorging zonder medische component zoals instructie en begeleiding bij de persoonlijke verzorging voor specifieke doelgroepen met een verstandelijke en/of zintuiglijke beperking of bij psychiatrische problematiek dan kan deze hulp onder de Wmo vallen.

3.11 Gebruikelijke hulp
In 2005 is in de AWBZ voor het eerst het Protocol Gebruikelijke Zorg vastgesteld. Dit protocol is sindsdien juridisch vele malen getoetst en in 2010 is in de Wmo de norm voor gebruikelijk zorg op meerderjarig gesteld. In artikel 1.1.1 lid 1 van de Wmo 2015 is het begrip gebruikelijke hulp opgenomen: ‘hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.’ Echtgenoot, ouders, inwonende kinderen worden in het vervolg aangeduid als ‘huisgenoten’.

Gebruikelijke hulp is alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten. Gebruikelijke hulp heeft, anders dan mantelzorg, een verplichtend karakter. Voor inwonende kinderen geldt, dat deze afhankelijk van hun leeftijd taken hebben binnen het huishouden. Altijd wordt onderzocht of de personen die gebruikelijke hulp zouden moeten leveren, hiertoe daadwerkelijk in staat zijn.

Geen gebruikelijke hulp

Taken worden niet als gebruikelijke hulp aangemerkt als sprake is van:

- Zodanige gezondheidsproblemen (bijv. overbelasting of eigen beperking) bij de huisgenoot of partner binnen de leefeenheid dat de betreffende taken niet door diegene uitgevoerd kunnen worden;
- Een zeer korte levensverwachting van de cliënt (zie ook 5.8)
- Fysieke afwezigheid: Indien de huisgenoot van een zorgvrager vanwege zijn of haar werk fysiek niet aanwezig is, wordt hiermee bij de indicatiestelling uitsluitend rekening gehouden wanneer het om aaneengesloten perioden van ten minste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van de huisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk. Denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een eenpersoonshuishouden en kan geen gebruikelijke hulp worden geleverd.

Factoren die geen reden zijn om van gebruikelijke hulp af te zien

Redenen als ‘niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werk willen of kunnen verrichten’ zijn geen reden voor een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Indien hiervoor motivatie aanwezig is, kan er een indicatie worden gesteld voor zes weken hulp voor het aanleren van huishoudelijke taken en het leren organiseren van het huishouden.

Hoofdstuk 4. Maatwerkvoorzieningen in ZIN en in de vorm van een Pgb

4.1 Verstrekking in natura
Voor degenen aan wie een maatwerkvoorziening in de vorm van diensten wordt verstrekt, moet de gemeente zorgen dat er keuzemogelijkheden zijn tussen aanbieders waarbij rekening wordt gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging, culturele achtergrond en geaardheid van cliënten, in het bijzonder voor kleine doelgroepen. Dat betekent dat de klantmanager doelgericht moet navragen wat voor de cliënt van belang is als er diensten door aanbieders worden geboden.

Hulp bij huishouden, Begeleiding, Respijtzorg

Voor de maatwerkvoorzieningen Hulp bij Huishouden, Begeleiding en Respijtzorg (zie hoofdstuk 5,6,7) heeft de gemeente contracten afgesloten met diverse zorgaanbieders.

Collectief vervoer

Voor degenen aan wie een maatwerkvoorziening in de vorm van een collectieve Regiotaxipas wordt verstrekt heeft de gemeente een contract gesloten met een taxivervoerbedrijf.

Hulpmiddelen en woningaanpassing

Voor degenen aan wie een maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel wordt verstrekt heeft de gemeente een contract gesloten met een hulpmiddelenleverancier. Onderhoud en reparaties aan alle Wmo voorzieningen die in natura zijn verstrekt worden verzorgd door de leverancier. Bij schade of vernietiging kan de schade door de leverancier worden verhaald op de gebruiker. Voorzieningen die door de gemeente in bruikleen worden verstrekt, blijven eigendom van de leverancier. De kosten van de verzekering zijn verdisconteerd in de bruikleenkosten.

De vergoeding aan de aanbieder en/of leverancier wordt uitbetaald mits aan alle voorwaarden is voldaan.

Bij alle maatwerkvoorzieningen heeft de cliënt de mogelijkheid om in plaats van in natura een Pgb aan te vragen. Alleen bij regiovervoer is dit niet mogelijk.

4.2 Het persoonsgebonden budget
De cliënt moet met het toegekende Pgb bij een aanbieder de maatwerkvoorziening kunnen aanschaffen. De situatie waarin de door de cliënt beoogde ondersteuning duurder is dan de ondersteuning door zorg in natura betekent niet bij voorbaat dat het Pgb om die reden geweigerd kan worden. Wel zal rekening gehouden moeten worden met wat er besproken is tijdens het onderzoek, de doelen en het beoogde resultaat. De kwaliteit van zorg die moet worden geleverd staat voorop, daarop mag niet worden ingeboet als het tarief te hoog is. Er wordt dan naar een passende oplossing gezocht waarmee de kwaliteit van zorg toch overeind kan blijven.

Het kan zijn dat cliënten zelf bij moeten betalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door de gemeente voorgestelde aanbod. Tenzij aangetoond kan worden dat hiervan afgeweken moet worden omdat er geen andere adequate oplossing is.

Als dat niet het geval is dan kan de gemeente het Pgb weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het voorgestelde aanbod. Als een cliënt een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de cliënt aanschaft moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren als in het programma van eisen dat door de gemeente wordt gesteld, en niet slechts een deel van het probleem oplossen.

4.3 Voorwaarden voor verstrekking van een Pgb
Het college acht een persoon in staat om de aan een Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren (PGB-vaardigheid).

Het beheren van een Pgb is geen simpele en ook geen vrijblijvende taak. Met een Pgb neemt een cliënt zelf de regie in handen over zijn ondersteuning. De cliënt moet zelf zorgverleners inhuren, goede afspraken maken, zorgverleners aansturen, zorgdragen voor tijdige declaratie van ondersteuning, de administratie bijhouden, bijdragen aan tijdige en correcte betaling door de Sociale verzekeringsbank (of het college) via het zogeheten trekkingsrecht, op basis van declaraties en zorgovereenkomsten. De cliënt is, na afgifte van de beschikking, er primair zelf verantwoordelijk voor dat de continuïteit van de ondersteuning die hij inhuurt voldoende is om de gestelde doelen te behalen. Ook dient hij zelf zorg te dragen voor vervanging tijdens ziekte en verlof. Daarom is het belangrijk dat de cliënt, of in voorkomende gevallen diens vertegenwoordiger, voldoende in staat is het Pgb te beheren en zijn belangen te behartigen.

Het college acht een persoon niet in staat de aan een Pgb verbonden taken verantwoord te kunnen uitvoeren, als sprake is van de hieronder genoemde omstandigheden. Deze omstandigheden geven het signaal aan de beoordelaar dat dóór de omstandigheden cliënt niet in staat wordt geacht zelf een Pgb te kunnen beheren. In het onderzoeksrapport (en eventueel in de afwijzende beschikking) dient de beoordeling goed onderbouwd en gemotiveerd te worden.

Mocht de cliënt alsnog een Pgb wensen, dan dient er een vertegenwoordiger te zijn die de aan het Pgb verbonden taken kan uitvoeren. De vertegenwoordiger dient ook te voldoen aan de gestelde eisen en wordt eveneens getoetst op de onderstaande aspecten.

Bij de beoordeling van Pgb-vaardigheid wordt gebruik gemaakt van de Pgb-test zoals deze wordt aangeboden door Per Saldo. Voor deze test kan de cliënt niet slagen of zakken en de uitslag op zich kan dan ook geen reden zijn om een Pgb af te wijzen. De test is bedoeld om cliënt en het college meer inzicht te geven in de mate waarin de budgetbeheerder beschikt over de vaardigheden die noodzakelijk zijn om een Pgb te beheren. De test is een hulpmiddel bij het gesprek dat de klantmanager voert met de cliënt over de keuze voor Pgb of zorg in natura. Bij twijfel maakt de budgetbeheerder de Pgb-test zoals deze wordt aangeboden door Per Saldo in het bijzijn van een Wmo-klantmanager.

a. Relevante omstandigheden met betrekking tot de PGB-vaardigheid (dit is een niet limitatieve lijst):
• Problematische schuldenproblematiek
• Problematische schuldenproblematiek maakt de kans groot en aannemelijk dat cliënt voor het beheren van een Pgb belangrijke financiële vaardigheden en verantwoordelijkheden ontbeert. Het is daarom niet wenselijk dat een cliënt, zolang hij zijn financiële zaken niet goed en zelfstandig op orde heeft, zelf een Pgb beheert.
• Signalen die kunnen wijzen op problematische schulden bij de cliënt (of zijn vertegenwoordiger), zijn bijvoorbeeld dat de cliënt zelf aangeeft dat er (verwijtbare) schulden zijn, cliënt in de schuldsanering zit, onder bewindvoering staat, dan wel een indicatie heeft gekregen voor het resultaatgebied ‘Financiën’, zonder een vertegenwoordiger te hebben.

b. Ernstige verslavingsproblematiekErnstige verslavingsproblematiek bij een cliënt maakt dat deze vanwege de verslaving niet in staat is regie te voeren over zijn eigen leven, laat staan over een Pgb. Ook de omstandigheid van een problematische ex-verslaving of de omstandigheid dat de cliënt bezig is de verslaving de baas te worden maakt dat de cliënt minder in staat geacht wordt om regie te voeren over zijn eigen leven, of over een Pgb. Bij vermoedens van ernstige verslaving kan daar in het onderzoek nader onderzoek naar gedaan worden, bijvoorbeeld door het opvragen van een medische verklaring dan wel inschakeling van het verslavingsteam, Consultatie en Diagnoseteam of expertiseteam jeugd. Signalen die kunnen wijzen op verslavingsproblematiek bij de cliënt, zijn bijvoorbeeld dat dit onderdeel is van de melding en uit het onderzoek komt, of dat cliënt verslaving gerelateerd gedrag vertoont.
c. Aangetoonde fraude begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraagWanneer een budgetbeheerder eerder frauduleus heeft gehandeld, op welk terrein dan ook, is het aannemelijk dat de verleidingsrisico’s bij het verstrekken van een Pgb te groot zijn. Dit geldt te meer indien de cliënt, dan wel vertegenwoordiger, dan wel het bedrijf waar de vertegenwoordiger werkt, eerder betrokken is geweest bij Pgb-fraude.
d. Een aanmerkelijke verstandelijke beperkingIndicaties voor een verstandelijke beperking zijn zaken als: beperkingen in de sociale aanpassingsvermogen, moeite met concentratie en aandacht en een laag zelfbeeld; soms zijn er ook bijkomende lichamelijke problemen dan wel een kwetsbare gezondheid. De diagnose dat iemand daadwerkelijk een aanmerkelijke verstandelijke beperking heeft kan alleen door een expert worden gesteld.
e. Een ernstig psychiatrisch ziektebeeldBij GGZ-problematiek die in ernstige mate aanwezig is, is de kans groot dat het vrijwel onmogelijk is voor de cliënt om op stabiele en consistente wijze de regie te kunnen voeren over een Pgb. Met name de beoordeling of de geleverde zorg doeltreffend en professioneel is, zal ingewikkeld zijn. Dat maakt dat er een verhoogd risico is op niet wenselijke afhankelijkheidsrelaties tussen de cliënt en de Pgbaanbieder. Een aanbod van zorg in natura past vaak beter in het (zorg)belang van de cliënt.
f. Vastgestelde blijvende cognitieve stoornisWanneer een cliënt een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis heeft, is het aannemelijk dat cliënt daarmee de regie over zijn leven niet in de hand heeft. Voorbeelden van blijvende cognitieve stoornissen zijn de diverse vormen van dementie en de ziekte van Korsakov.
g. Het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal, in woord en geschriftHet beheren van een Pgb is niet mogelijk wanneer de budgetbeheerder de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Het voldoende kunnen begrijpen (en dus kunnen lezen) van alle voorwaarden en eisen ten aanzien van een Pgb, zijn niet mogelijk bij een onvoldoende beheersing van het Nederlands. Ook het opstellen en afsluiten van bijvoorbeeld zorgovereenkomsten, is dan buiten bereik. Hiervan afgeleid kan tevens worden gesteld dat men voldoende kennis dient te hebben van de Nederlandse samenleving, zodat men bijvoorbeeld de vraag kan beantwoorden wat de SVB is en doet in relatie tot het Pgb.
h. Twijfels op andere gronden over de Pgb-vaardigheid.Er kunnen, naast de eerder genoemde omstandigheden, ook twijfels zijn op andere gronden over de Pgb-vaardigheid van de budgetbeheerder, waardoor sterk de indruk bestaat dat iemand niet in staat is om een Pgb te beheren. Een beslissing hieromtrent dient goed onderbouwd en gemotiveerd worden.

4.4 Eénmalig te vertrekken Pgb’s
De SVB heeft de gemeente gemandateerd om de betaling en budgetbeheer uit te voeren voor die maatwerkvoorzieningen waarbij een eenmalige uitbetaling en controle aan de orde is. Dit is aan de orde wanneer het gaat om een Pgb voor een woningaanpassing of een hulpmiddel dat eenmalig verstrekt wordt op grond van de afgegeven beschikking voor een maatwerkvoorziening.

De gemeente heeft ervoor gekozen om deze eenmalige betalingen van het Pgb, na controle van de factuur en het betalingsbewijs rechtstreeks op de bankrekening van de cliënt of diens wettelijk vertegenwoordiger te storten.

• Als de cliënt niet in staat is om bedrag zelf te betalen betaalt de gemeente aan leverancier.
• Als de cliënt de voorziening zelf al heeft betaald dan zal de gemeente na controle van de factuur en het betalingsbewijs het bedrag rechtstreeks op de bankrekening van de cliënt of diens wettelijk vertegenwoordiger storten.

De budgetbeheerder moete de besteding van het Pgb wél verantwoorden. Iedere budgetbeheerder moet in verband met de bovenbedoelde controle de volgende stukken bewaren:

• de nota/factuur van de aangeschafte voorziening en de verzekering (Indien (wettelijk) noodzakelijk) en onderhoud daarvan;
• een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening

4.5 Verplicht werkgeverschap
Tot de uitvoerende taken van de SVB behoren naast het verrichten van de betalingen voor persoonsgebonden budgetten ook het faciliteren van verplicht werkgeverschap.

Werkgeverschap

Indien de cliënt kiest voor een persoonsgebonden budget, dan wordt de budgetbeheerder opdrachtgever of werkgever. Wanneer de cliënt opdrachtgever is, heeft de cliënt geen extra verplichtingen ten aanzien van de opdrachtnemer: de cliënt hoeft geen loon door te betalen bij ziekte (maximaal 3 dagen per week inhuur).

4.6 Kwaliteit van dienstverlening
Het college toetst aan de hand van een persoonlijk budgetplan vooraf of de kwaliteit bij de budgetbeheerder voldoende is gegarandeerd, door van de budgetbeheerder in het budgetplan te vragen:

• waar hij zijn ondersteuning zal inkopen;
• op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid; en
• hoe de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd.

Op grond van artikel 2.3.9 Wmo 2015 heeft de gemeente tot taak om periodiek na te gaan of het Pgb nog passend is en op de persoon is afgestemd. Voldoet de ondersteuning die de Pgb-houder inkoopt niet aan de kwaliteitseisen van artikel 2.3.6 lid 2 onderdeel c Wmo 2015 dan kan de gemeente maatregelen treffen.

Artikel 2.3.10 Wmo spreekt over herzien of intrekken. Het verschil is dat intrekken terugwerkende kracht heeft en dat in het geval van misbruik of fraude ook terugvordering van een pgb mogelijk is.

Het periodiek heronderzoek betreft een algemene onderzoeksbevoegdheid die onderscheiden moet worden van de bevoegdheid om toezicht te houden op de Wmo 2015.

4.7 Toezicht en handhaving
Gemeenten moeten zelf voorzien in adequaat toezicht op de naleving van de gestelde kwaliteitseisen (hoofdstuk 6 van de Wmo). Hiertoe moet het college toezichthoudende ambtenaren aanwijzen. Deze toezichthouder heeft de toezichthoudende bevoegdheden uit hoofdstuk 5.2 Awb.

Toezichthouder Kwaliteit

Het college heeft de GGD Rotterdam-Rijnmond aangewezen als toezichthouder kwaliteit. De GGD voert deze taak steekproefsgewijs uit.

Toezichthouder rechtmatigheid

Het college heeft ambtenaren binnen de gemeentelijke organisatie aangewezen als toezichthouder rechtmatigheid.

Bevoegdheden toezichthouders Kwaliteit en rechtmatigheid

Het gaat om de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen, het vorderen van identificatie, inzage in documenten en toegang tot gegevens en het betreden van plaatsen (met uitzondering van woningen). Deze toezichtbevoegdheden bieden mogelijkheden die verder gaan dan de algemene onderzoeksbevoegdheden op basis van de Wmo 2015. De toezichthouder is bevoegd om te controleren of Pgb-houder de verplichtingen uit de toekenningsbeschikking naleeft. Niet alleen de Pgb-houder, maar ook de aanbieder bij wie de Pgb-ondersteuning is ingekocht, is verplicht om aan het onderzoek van de toezichthouder mee te werken (ex hoofdstuk 5.2 Awb). Zo kan de toezichthouder ook bij de betreffende aanbieder inlichtingen vorderen, documenten opvragen en zaken onderzoeken.

Hoofdstuk 5. Hulp bij het huishouden

De inzet van een maatwerkvoorziening op het gebied van Hulp bij huishouden heeft als doel een bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid. Zelfredzaamheid is in de Wmo 2015 gedefinieerd als: ‘in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemeen dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden’ . De inzet van de maatwerkvoorziening Hulp bij Huishouden draagt bij aan de zelfredzaamheid door ondersteuning te bieden op het gebied van huishoudelijke taken en eventueel ook lichte begeleiding bij het realiseren van een gestructureerd huishouden.

Daar waar in de Verordening wordt gesproken van doelen, wordt in deze beleidsregels en het Normenkader gesproken over resultaatgebieden. De te behalen resultaten van hulp bij het huishouden zijn leidend voor de omvang van de ondersteuning die wordt geboden. Basisdoelstelling is het realiseren van een schoon en leefbaar huis. Daaronder vallen de aanvullende criteria hulp bij het huishouden: (artikel 12 Verordening)

1. De maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden heeft als basis doelstelling het realiseren van een schoon en leefbaar huis:
a. Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen;
b.
Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen;
c.
Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

2. Wanneer cliënten als gevolg van hun (medische) beperkingen aantoonbaar onvoldoende ondersteund worden met de inzet op de basis doelstelling schoon en leefbaar huis, kunnen aanvullende doelstellingen gesteld worden. Dit betreft de volgende doelstellingen:
a. Wasverzorging: het kunnen beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;
b. Boodschappen- en/of maaltijdenverzorging: beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;
c. Kindzorg: thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;
d. Advies, instructie en voorlichting.

3. De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrekken, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap.
4. Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maken geen onderdeel uit van hulp bij het huishouden.

5.1 Afwegingen bij indiceren van Hulp bij het huishouden
Bij het afgeven van een indicatie voor hulp bij het huishouden nemen we de volgende afwegingen mee.

Het afwegingskader van hoofdstuk 3. van deze beleidsregels is van toepassing. Dat betekent onder meer dat algemeen toegankelijke voorzieningen en algemene voorzieningen in beginsel voorrang hebben op maatwerkvoorzieningen.

Verder vormen het Normenkader HHM (bijlage 3.) en de Richtlijn gebruikelijke hulp (bijlage 1.) de basis waarmee Huishoudelijke Ondersteuning kan worden geïndiceerd als maatwerkvoorziening via de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo2015). Het doel van dit Normenkader is het bieden van een duidelijk en objectief normenkader dat de rechtszekerheid van inwoners vergroot en de individuele dienstverlening verbetert. Het gaat hierbij nadrukkelijk om een kader, waarbij indien nodig alle basisactiviteiten kunnen worden geïndiceerd. Deze worden samen met cliënt in kaart gebracht in een ondersteuningsplan. Van de normen wordt afgeweken als de situatie van de cliënt hier aanleiding toe geeft. Uitgangspunt is dat de hulpvraag van de cliënt centraal staat, rekening houdend met onder andere de gezondheids- en leefsituatie. Het gaat te allen tijde om het leveren van maatwerk. Zo wordt een passende bijdrage geleverd aan de zelfredzaamheid van de cliënt, zonder dat hierbij de verantwoordelijkheid voor het eigen huishouden van de cliënt wordt overgenomen.

Voor de beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp zie 3.11 en bijlage 1, Richtlijn gebruikelijke hulp.

5.2 Resultaatgebieden Normenkader HHM
Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die ‘niet in staat zijn zelfstandig een gestructureerd huishouden te voeren’ (artikel 1.1.1 Wmo 2015 en artikel 2.1.1 Wmo 2015). In de Wmo 2015 is geen concrete definitie gegeven van een gestructureerd huishouden. In dit Normenkader verstaan we daaronder: ‘een schoon en leefbaar huis’.

Gemeenten zijn op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die ‘niet in staat zijn zelfstandig een gestructureerd huishouden te voeren ’ (artikel 1.1.1 Wmo 2015 en artikel 2.1.1 Wmo 2015). In de Wmo 2015 is geen concrete definitie gegeven van een gestructureerd huishouden. In dit Normenkader verstaan we daaronder: ‘een schoon en leefbaar huis’.

Resultaatgebieden Normenkader

- Een schoon en leefbaar huis

Een huis is ‘schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen ’. Schoon staat daarbij voor: ‘een basis-hygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen’. Leefbaar staat voor: ‘opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen ’.

Afbakenin g schoon en leefbaar huis
De afbakening van de ruimtes waarop de voorziening betrekking heeft beperken zich tot de binnenzijde van de woning : ‘de inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrekken, de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap ’.

De afbakening van activiteiten die onder de voorziening vallen en welke niet: ‘het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maken geen onderdeel uit van Huishoudelijke Ondersteuning ’. Tuinonderhoud wordt niet meegenomen bij het vaststellen van de ondersteuning die noodzakelijk is (CRvB 22-02-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:885).

Het gaat hierbij om het droog, nat, schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Het reinigen van de ramen aan de buitenkant valt niet onder de ondersteuningsplicht, omdat daarvoor meestal een algemeen toegankelijke voorziening bestaat: de glazenwasser. Gezien de lage frequentie van het ramenwassen aan de buitenkant, in combinatie met de beperkte kosten voor het inzetten van een glazenwasser, geeft de Centrale Raad van Beroep aan dat deze kosten ook door inwoners met een minimuminkomen gedragen kunnen worden.

Uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden wanneer persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken (maatwerk).

- Wasverzorging

Iedere inwoner dient te kunnen beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding evenals schoon en gedroogd textiel (handdoeken en beddengoed). De ondersteuning bestaat uit het wassen en strijken. Het strijken van kleding wordt alleen gedaan bij een medische noodzaak en betreft alleen bovenkleding en alleen het aantal stuks dat redelijkerwijs verwacht mag worden en maatschappelijk aanvaardbaar is.

Hierbij wordt gekeken of er sprake is van maatwerk. Bij de wasverzorging zoals hier bedoeld wordt spreken we uitsluitend over ‘normale kleding voor alledag ’. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden (wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken). Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger. Voor begeleiding bij het kopen van kleding kunnen vrijwilligers ingeschakeld worden.

Bij het toekennen van wasverzorging wordt uitgegaan van de handelingstijd van de hulp en niet de doorlooptijd van de wasmachine.

- Boodschappen en/of maaltijdverzorging

Boodschappen doen

In principe wordt deze activiteit niet toegekend, omdat hiervoor gebruik kan worden gemaakt van een boodschappendienst als algemene voorziening. Ook kunnen inwoners gebruik maken van verschillende commerciële boodschappendiensten. Aan een boodschappendienst kunnen kosten verbonden zijn. Wanneer dit wel wordt toegekend, heeft dit betrekking op boodschappen die nodig zijn voor de dagelijkse levensbehoeften. Hieronder vallen levensmiddelen, toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Er wordt geen rekening gehouden met eigen voorkeuren van de inwoner (bijvoorbeeld voor speciaal voedsel dat beperkt verkrijgbaar is zodat extra gereisd moet worden). Er wordt alleen rekening gehouden met extra inspanningen die geleverd moeten worden vanwege aantoonbare medische redenen.

Een boodschappenservice, die voor cliënt beschikbaar is en door de cliënt financieel gedragen kan worden, die leidt tot het te bereiken resultaat is voorliggend op een maatwerkvoorziening. Boodschappen hoeven niet door de cliënt zelf met hulp te worden gedaan. Het gaat er om

Terug naar het vergunningen overzicht

Details van vergunning

  • BeschrijvingBeleidsregels maatschappelijke ondersteuning Gemeente Barendrecht 2024
  • Soortofficielepublicaties (Sociale zekerheid | Organ)
  • Gepubliceerd op21-12-2023
  • Start21-12-2023
  • Straatnaam
  • Postcode

- Advertentie (?) -