Delen

- Advertentie (?) -

Verordening op de heffing en de invordering van staangeld op het woonwagencentrum 2024

28-12-2023

Verordening op de heffing en de invordering van staangeld op het woonwagencentrum 2024

De raad van de gemeente Barendrecht; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders 31 oktober 2023; gezien het advies van de commissie Algemene Zaken en Financiën van 27 november 2023; gelet op artikel 156, eerste en tweede lid, onderdeel h, en artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a en b, van de Gemeentewet ;
BESLUIT:
vast te stellen de
VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN STAANGELD OP HET WOONWAGENCENTRUM 2024

Artikel 1. Definities In deze verordening wordt verstaan onder:
- huurovereenkomst: de overeenkomst tussen de huurder en de verhuurder van de standplaats met toebehoren, waarin de huurbepalingen voor de standplaats zijn geregeld;
- standplaats: een standplaats als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Wet op de huurtoeslag;
- woonwagen: een woonwagen als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 2. Belastbaar feit Onder de naam ‘staangeld’ wordt een recht geheven voor het hebben van een standplaats voor een woonwagen, daaronder begrepen de diensten die met de standplaats verband houden.

Artikel 3. Belastingplicht Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt geheven van degene die de standplaats heeft. Als degene die de standplaats heeft wordt aangemerkt de hoofdbewoner van de woonwagen. Wie als hoofdbewoner wordt aangemerkt wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

Artikel 4. Vrijstelling Het recht als bedoeld in artikel 2 wordt niet geheven zolang voor de standplaats een huurovereenkomst geldt.

Artikel 5. Belastingtarieven Het staangeld bedraagt:

1.

Per woonwagen:

1.a.

Per jaar

€ 654,30

1.b

Per maand

€ 54,30

2.

Indien een berging/doucheruimte ontbreekt:

2.a.

Per jaar

€ 339,70

2.b.

Per maand

€ 28,30

Artikel 6. Belastingtijdvak Het belastingtijdvak is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7. Wijze van heffing Het recht wordt geheven door middel van een kennisgeving of nota.

Artikel 8. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang 1. Het recht als bedoeld in artikel 2 is verschuldigd bij het begin van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, dan wel de vrijstelling genoemd in artikel 4 vervalt, is het recht verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat tijdvak verschuldigde recht als er in dat belastingtijdvak, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, dan wel de vrijstelling genoemd in artikel 4 van toepassing wordt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat belastingtijdvak verschuldigde recht als er in dat belastingtijdvak, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 9,--.4. Belastingbedragen van minder dan € 9,-- worden niet geheven.

Artikel 9. Termijnen van betaling 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen c.q. nota’s worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er, met inbegrip van de maand van dagtekening van het aanslagbiljet, nog maanden in het belastingtijdvak overblijven. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van de aanslag, kennisgeving of nota en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.2. In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt ingeval van dagtekening van de aanslag, kennisgeving of nota na het einde van het belastingtijdvak dat de aanslag, kennisgeving of nota moet worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de eerste maand volgend op de maand die in de dagtekening van de aanslag, kennisgeving of nota is vermeld.3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 10. Kwijtschelding Bij de invordering van staangeld wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 11. Machtiging tot overdracht van bevoegdheden Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het wijzigen van de tarieven die zijn opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
Inwerkingtreding en citeertitel

1. De ‘'Verordening Staangeld Woonwagencentrum 2023', bij raadsbesluit van 20 december 2022 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
2. Indien de datum van inwerkingtreding van deze verordening ligt na de in het derde lid, genoemde datum van ingang van de heffing, blijft de in het eerste lid genoemde verordening gelden voor de in de tussenliggende periode plaatsvindende belastbare feiten voor zover de heffing van de rechten hiervoor in die periode plaatsvindt.
3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2024.
4. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening Staangeld Woonwagencentrum 2024'

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 19 december 2023. De griffier, mw. C.M. Krouwel De voorzitter, drs. R.E. Schneider

Terug naar het vergunningen overzicht

Details van vergunning


- Advertentie (?) -