Delen

- Advertentie (?) -

Handboek kabels en leidingen Barendrecht

23-06-2022

Handboek kabels en leidingen Barendrecht

Het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht; gelet op artikel 3 van de Algemene verordening ondergrondse infrastructuren Barendrecht (AVOI) alsmede artikel 3:4, tweede lid en het bepaalde in Titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht; besluit: vast te stellen het

HANDBOEK KABELS EN LEIDINGEN
Barendrecht

1. INLEIDING

Binnen de gemeente Barendrecht verlenen burgemeester en wethouders instemming voor werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van ondergrondse infrastructuren (kabels en/of leidingen), conform de vigerende Algemene verordening ondergrondse infrastructuren (AVOI). De mandatering van medewerkers van de gemeente voor de afhandeling van de instemmingsaanvragen en handhaving van het beleid is vastgelegd in de meest recente Mandaatbesluitregeling en het daarbij behorende Mandaatregister van de gemeente.

Als beheerder van de openbare ruimte voert de gemeente de regie en coördinatie bij de aanleg van kabels en/of leidingen van netbeheerders. De coördinatie heeft als doel zorg te dragen voor de veiligheid, de beperking van overlast, het bevorderen van het voorkomen van schade en het borgen van de kwaliteit van de openbare ruimte. Voor een goede uitoefening van deze taken hebben burgemeester en wethouders nadere regels vastgelegd in dit Handboek kabels en leidingen Barendrecht (verder het Handboek). Het Handboek is vastgesteld door burgemeester en wethouders als nadere regel, ter uitwerking van de AVOI. Het Handboek is van toepassing op alle werkzaamheden ten behoeve van de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en/of leidingen in de openbare ruimte van de gemeente. Over de regelgeving uit het Handboek is altijd nader overleg mogelijk met de gemeente om tot overeenstemming te komen inzake tijd, plaats en wijze van uitvoering van de werkzaamheden van een grondroerder, waarbij voor beide partijen de regels van redelijkheid en billijkheid gelden.

In dit Handboek zijn onder andere uniforme richtlijnen, voorwaarden en eisen gesteld ten aanzien van de voorbereiding en uitvoering van werkzaamheden.

Doel van het Handboek is:

– het borgen en bevorderen van de kwaliteit van de (ondergrondse) openbare ruimte;
– het bevorderen van een juiste ordening en een veilige ligging van kabels en/of leidingen;
– het beperken van overlast en het bevorderen van een veilige omgeving voor de burgers tijdens de werkzaamheden.

Het Handboek bestaat uit twee hoofdthema’s:

A.
ALGEMENE EN PROCEDURELE INFORMATIE ;
B.
TECHNISCHE EISEN/VOORSCHRIFTEN met betrekking tot tracébepaling, ontwerp-, uitvoerings- en beheervoorschriften.

Rangorde van wetten, verordeningen en het Handboek kabels en leidingen:

1. wettelijke bepalingen, waaronder de Telecommunicatiewet (Tw), de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten (WIBON), de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw), de Wet natuurbescherming en de Wet bodembescherming (Wbb);
2. lokale regelgeving van de gemeente, waaronder de Algemene plaatselijke verordening (APV) en de AVOI;
3. het Handboek kabels en leidingen van de gemeente, met verwijzingen naar verdere relevante regelgeving en richtlijnen (zie artikel 2.3).

Parallel aan bovenstaande regelgeving gelden eventuele privaatrechtelijke overeenkomsten.

1.1. Spoedeisende werkzaamheden

Let op : Ook in geval van spoedeisende werkzaamheden of calamiteiten moeten alle aspecten uit dit Handboek zoveel als mogelijk in acht genomen en/of opgevolgd worden.
Als dit vanwege het spoedeisende karakter van de werkzaamheden niet mogelijk is en/of de gebruikelijke voorafgaande kennisgeving van de werkzaamheden niet gedaan kan worden geldt:

– dat de grondroerder in ieder geval voor aanvang van de werkzaamheden de gemeente telefonisch op de hoogte moet brengen. Dit is buiten kantooruren altijd mogelijk via de wachtdienst van de gemeente, via het telefoonnummer 14 0180;
– dat als er voor spoedeisende werkzaamheden een wegafsluiting noodzakelijk is de grondroerder daarover zelf direct de hulpdiensten moet inlichten. Ook moeten de OV-diensten op de hoogte worden gebracht (contactgegevens op te vragen bij/via de coördinator en/of toezichthouder);
– de nadere omschrijving conform artikel 4.2, zesde lid.

DEEL A: ALGEMENE EN PROCEDURELE INFORMATIE 2. BEGRIPSBEPALINGEN, ROLVERDELING EN VERWIJZINGEN

De begripsbepalingen van de AVOI zijn van toepassing tenzij daarvan nadrukkelijk wordt afgeweken door het bepaalde in dit hoofdstuk. De definities uit de AVOI zijn hier ook vermeld ten behoeve van de leesbaarheid van het Handboek in de praktijk.

2.1. Begripsbepalingen

a. aansluiting: het gedeelte van de kabel en/of leiding dat een netwerk verbindt met een fysiek punt waarop een klant de toegang tot een netwerk wordt geboden;
b. belanghebbenden: de omwonenden en bedrijfsmatige gebruikers van alle percelen, grenzend aan het tracé van kabels en/of leidingen;
c. bovengrondse voorzieningen: transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations die onderdeel uitmaken van een netwerk, als bedoeld in onderdeel x. van dit artikel, die bovengronds worden geplaatst;
d. boring (gestuurd): het maken van een holle ruimte in de grond, met behulp van een sleufloze techniek, zonder daarbij de omringende grondslag te verwijderen. Meestal wordt in de ontstane holle ruimte een (flexibele) mantelbuis aangebracht waar de kabel of leiding doorheen wordt gevoerd;
e. breekverbod: tijdelijk verbod voor het uitvoeren van werkzaamheden, zoals genoemd in onderdeel kk. van dit artikel;
f. calamiteit: een incident waarbij de omgeving mogelijk grote gevolgen kan ondervinden, die niet zelfstandig kunnen worden afgewikkeld en waarbij gecoördineerde inzet van hulpverleningsorganisaties en diensten van verschillende disciplines is vereist om de gevolgen te beperken;
g. combiwerk: het gecombineerd coördineren en uitvoeren van werkzaamheden, zoals genoemd in onderdeel kk. van dit artikel, van meerdere netbeheerders tegelijk op een graaflocatie waarbij alle kabels en/of leidingen gelijktijdig of direct na elkaar worden aangelegd;
h. coördinator: de door de gemeente, zoals genoemd in onderdeel j. van dit artikel, aangewezen persoon die is belast met het coördineren van alle werkzaamheden, zoals genoemd in onderdeel kk. van dit artikel, namens de gemeente;
i. distributie- en mutatiepunten: afsluitbare ondergrondse holle behuizing voor het onderbrengen van telecommunicatieapparatuur (handholes), afsluiters, brandkranen, lassen enzovoort onder het maaiveld of met toegangsluik op maaiveldniveau;
j. gemeente: burgemeester en wethouders van de gemeente Barendrecht;
k. gesloten verharding: verhardingsconstructie bestaande uit een bitumen, cement of kunststof gebonden materiaal;
l. graaflocatie: de locatie waar werkzaamheden, zoals genoemd in onderdeel kk. van dit artikel, worden verricht;
m. groenvoorzieningen: het geheel van de aanplant (bomen, beplanting, bosplantsoen, bloemberm, gras en gazon) in een gebied;
n. grondroerder: degene onder wiens verantwoordelijkheid de werkzaamheden, zoals genoemd in onderdeel kk. van dit artikel, feitelijk worden verricht;
o. instemmingsbesluit: besluit van de gemeente, zoals genoemd in onderdeel j. van dit artikel, op een aanvraag tot instemming van voorgenomen werkzaamheden, zoals genoemd in onderdeel kk. van dit artikel, alsmede de privaatrechtelijke toestemming dat kabels en/of leidingen, zoals genoemd in onderdeel q. van dit artikel, mogen blijven liggen volgens het ingestemde tracé;
p. kabel- en leidingtracé: een strook grond waarin kabels en/of leidingen liggen of worden gelegd;
q. kabels en/of leidingen: een of meer kabels en/of leidingen die onderdeel zijn van een netwerk, daaronder mede begrepen de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations, distributie- en/of mutatiepunten, en tevens omvattende lege buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken;
r. kadaster- sectie Klic: afdeling van het Kadaster die mede uitvoering geeft aan de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten (WIBON) en ook zorgdraagt voor de uitwisseling van kabel- en/of leidinggegevens (Klic-meldingen);
s. ligging: de werkelijke plaats van een kabel of leiding. Deze wordt aangegeven op een revisietekening;
t. mantelbuis : beschermbuis (onder andere staal of kunststof) om een kabel en/of leiding;
u. marktconforme kosten: kosten zoals deze onder normale omstandigheden in een markteconomie op de desbetreffende markt worden gemaakt;
v. montagegat c.q. lasgat: een opbreking met beperkte afmeting, maximaal 2 m², die wordt gemaakt ten behoeve van de toegang tot een distributie- of mutatiepunt, plaatsen van afsluiters, het opgraven van een kabelrol ten behoeve van aansluitingen, voor het herstellen van kabel- c.q. leidingstoringen of voor inspectiedoeleinden;
w. netbeheerder: degene die als natuurlijk persoon handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf dan wel als rechtspersoon acteert als beheerder van een netwerk;
x. netwerk: samenstel van kabels of leidingen bestemd voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie;
y. openbaar netwerk: een openbaar elektronisch communicatienetwerk, als genoemd in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet, alsmede een netwerk van een netbeheerder die krachtens een wet is aangewezen om een netwerk aan te leggen en te onderhouden;
z. openbare ruimte: openbare gronden, als genoemd in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;
aa. open verharding: verharding bestaande uit elementen, waaronder bijzondere (sier)bestrating, of andere ongebonden materialen al of niet op een puinfundering, waaraan geen bindmiddel is toegevoegd;
bb. opslag: vrijgekomen sleufmaterialen die tijdelijk worden opgeslagen, meestal naast de sleuf;
cc. opslagterrein: de tijdelijke stallingsplaats van haspels, vracht-, directie- of materiaalwagens, materialen enzovoort in de openbare ruimte;
dd. persing: met behulp van een hydraulische vijzel een stalen mantelbuis door de grond drukken. Betreft een sleufloze techniek waarbij de omringende grondslag niet verwijderd wordt;
ee. registratiesysteem: digitaal systeem dat de gemeente hanteert om meldingen en instemmingen van werkzaamheden, zoals genoemd in onderdeel kk. van dit artikel, en alles wat daarmee samenhangt te verwerken;
ff. revisietekening: een gewaarmerkte tekening die van kabels en/of leidingen die aangelegd zijn, de werkelijke ligging aangeeft in X-, Y- en waar van toepassing Z- coördinaten volgens het Rijksdriehoek (RD-) stelsel en de afstand tot de dichtstbijzijnde erfgrens en/of asfaltgrens alsmede hoeveel kabels en/of leidingen aanwezig zijn in een sleuf(deel);
gg. sleuf: de opening in de ondergrond die ontstaat door het verwijderen van verharding en/of grond ten behoeve van werkzaamheden, zoals genoemd in onderdeel kk. van dit artikel;
hh. sleufloze technieken: het maken van een holle ruimte in de grond, met behulp van een (gestuurde) boring of persing, zonder daarbij de omringende grondslag te verwijderen;
ii. spoedeisende werkzaamheden: werkzaamheden, zoals genoemd in onderdeel kk. van dit artikel, voor reparatie of onderhoud waarvan uitstel niet mogelijk is als een ernstige belemmering of storing van de dienstverlening in het betreffende netwerk is opgetreden;
jj. toezichthouder: de door de gemeente, zoals genoemd in onderdeel j. van dit artikel, aangewezen persoon die is belast met het houden van toezicht tijdens de uitvoering van alle werkzaamheden, zoals genoemd in onderdeel kk. van dit artikel;
kk. werkzaamheden: handmatige en/of mechanische (graaf)werkzaamheden, waaronder ook begrepen het opbreken en herstellen van de sleufbedekking en sleufloze technieken, in de openbare ruimte in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en/of leidingen;
ll. werkzaamheden van niet ingrijpende aard1: werkzaamheden, zoals genoemd in onderdeel kk. van dit artikel, met een gezamenlijke tracélengte tot 25 meter en waarbij geen wegen, watergangen of groenvoorzieningen volledig worden gekruist en/of bovengrondse voorzieningen worden geplaatst;het aanbrengen of verwijderen van kabels en/of leidingen in reeds aangebrachte voorzieningen;het maken van maximaal twee opbrekingen met elk een afmeting van maximaal 2 m².

2.2. Rolverdeling

In de praktijk kan een rolverdeling bestaan tussen de netbeheerder en de grondroerder. Soms worden die twee rollen door een en dezelfde partij vervuld.

De gemeente zal in het algemeen veel zaken rechtstreeks afhandelen met de grondroerder, maar de netbeheerder is ook aansprakelijk en verantwoordelijk voor het (doen) opvolgen van de bepalingen in dit Handboek. Dit geldt met name als er gebruik wordt gemaakt van (een) grondroerder(s) die middels een machtiging werkzaamheden verricht(en) voor de netbeheerder.

De gemeente behoudt zich desondanks wel het recht voor om in dringende gevallen ook handhavingsmaatregelen rechtstreeks met de grondroerder af te handelen en de netbeheerder daarvan zo snel mogelijk in kennis te stellen.

2.3. Verwijzingen

In dit Handboek wordt op diverse onderdelen verwezen naar normen en richtlijnen die van toepassing zijn op de uit te voeren werkzaamheden. Hieronder volgt een beknopte omschrijving:

NEN (Nederlands Normalisatie instituut)

Het Nederlandse centrum van normalisatie helpt bedrijven en andere partijen om onderling heldere en toepasbare afspraken te maken. NEN draagt bij aan veiligheid, gezondheid, milieu en innovatie.
Bedrijfsleven en andere partijen maken in normcommissies zelf afspraken over producten en werkwijzen. NEN bemiddelt in het afwegen van de verschillende belangen en zorgt voor neutrale procesbegeleiding. NEN biedt direct toegang tot Europese (NEN-EN) en mondiale normalisatieplatforms.
De NPR (Nederlandse Praktijk Richtlijnen) geeft toelichting op en aanwijzingen voor het verantwoord gebruik van de NEN- (nationaal) en NEN-EN (Europees) normen.

CROW (oorspronkelijk: Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek)

CROW is het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. Deze stichting zonder winstoogmerk ontwikkelt, verspreidt en beheert praktisch toepasbare kennis voor beleidsvoorbereiding, planning, ontwerp, aanleg, beheer en onderhoud. Dat gebeurt in de vorm van handleidingen, richtlijnen en aanbevelingen en in samenwerking met alle belanghebbende partijen, waaronder Rijk, provincies, gemeenten, adviesbureaus, uitvoerende bouwbedrijven in de grond-, water- en wegenbouw, toeleveranciers en vervoerorganisaties.

RAW (Rationalisatie en Automatisering in de Grond-, Water- en Wegenbouw)

De RAW-systematiek, beheerd en onderhouden door CROW, is sinds jaar en dag de standaard voor bestekken in de grond-, water- en wegenbouw (GWW). Bij de meeste werken in de GWW wordt de systematiek gevolgd.
Alle relevante (technische) eisen uit de meest recente Standaard RAW bepalingen voor onder andere grondwerken, groenvoorzieningen, sleuf- en sleufloze technieken en leiding- en kabelwerk zijn leidend en bindend betreffende de uitvoeringsmethodiek.

VCA (Veiligheid, gezondheid en milieu Checklist Aannemers)

VCA is bedoeld om aannemers veiliger te laten werken en het aantal ongevallen te verminderen. VCA biedt een concrete en praktische invulling van wettelijke regelingen of vult deze aan. Elke VCA gecertificeerde aannemer voldoet aantoonbaar aan een aantal verplichtingen uit de Arbowet.

Norminstituut Bomen

Het Norminstituut Bomen heeft als doel de kwaliteitszorg rond bomen te verbeteren. Het instituut ontwikkelt en standaardiseert kwaliteitseisen, richtlijnen en normen voor werkzaamheden in, rond en met bomen. De bomenposter 'Werken rond bomen' toont de kwetsbare boomzone direct rond een boom en laat zien welke belangrijke randvoorwaarden er gelden binnen deze kwetsbare boomzone voor de uitvoering van werkzaamheden.

3. BEREIKBAARHEID, VERKEERSMAATREGELEN, OVERLASTBEPERKING

3.1. Bereikbaarheid aangrenzende gebouwen

1. De werkzaamheden moeten qua tijd en uitvoeringswijze zodanig worden gepland dat de bereikbaarheid van woningen, bedrijven, winkels en overige gebouwen (verder: objecten) voor (mindervalide) voetgangers, (brom)fietsers, gemotoriseerd (bestemmings)verkeer en hulp- en afvalophaaldiensten -in overleg met de betrokkenen- altijd zo veel mogelijk in stand gehouden wordt. Dit geldt ook in doodlopende straten of openbare woonerven.Verder geldt:
– een weg mag in principe maar aan een zijde worden afgesloten;
– er moet altijd minimaal een rijstrook beschikbaar zijn;
– indien het onvermijdelijk is dat een weg toch volledig afgesloten moet worden moet de grondroerder ten minste vijf werkweken voor aanvang van de werkzaamheden een gedetailleerd verkeers-, werk-, en tijdsplan ter goedkeuring voorleggen aan de gemeente en de afsluiting afstemmen met de coördinator;
– Na goedkeuring van het verkeers-, werk-, en tijdsplan zullen de hulpdiensten en de OV- en buurtbusdiensten ten minste drie werkweken voor aanvang van de werkzaamheden geïnformeerd worden door de gemeente over de wegafsluiting;
– De vooraankondigingsborden moeten een werkweek van tevoren aan beide zijden van de af te sluiten weg door de grondroerder geplaatst worden;
– brandkranen, afsluiters van water, gas en dergelijke en bovengrondse voorzieningen van andere netbeheerders moeten altijd zichtbaar en toegankelijk blijven;
– de minimale doorrijbreedte voor hulpvoertuigen is 3,50 m en de minimale doorrijhoogte voor hulpvoertuigen is 4,50 m en moeten altijd gewaarborgd zijn;
– objecten moeten minimaal tot op 40,00 m benaderd kunnen worden.

2. Ter plaatse van de toegang en (nood)uitgang naar objecten moet een goede toegankelijkheid geboden worden voor voetgangers, inclusief (brom)fietsen die aan de hand meegevoerd worden en mindervalide voetgangers die vaak gebruik maken van hulpmiddelen zoals rollators, rolstoelen en scootmobielen. Hierbij is het toepassen van stevige en goed zichtbare loopplanken een minimale vereiste. De loopplanken moeten vlak en aansluitend aan elkaar geplaatst en in stand gehouden worden.
3. Indien de hulp- en afvalophaaldiensten objecten niet voldoende kunnen benaderen of de bereikbaarheid van winkels, bedrijven of percelen van andere belanghebbenden niet gegarandeerd kan worden dan moet de grondroerder minimaal drie werkweken vooraf overleggen met de toezichthouder zodat tijdig afspraken gemaakt kunnen worden om afdoende maatregelen te kunnen nemen.

3.2. Maatregelen in het belang van het verkeer

1. Ten behoeve van de verkeersmaatregelen zijn de meest recente Standaard RAW bepalingen van toepassing en de daaraan verbonden CROW-uitgaven 96b (en/of 96a).
2. Als de gemeente het noodzakelijk acht, bijvoorbeeld wanneer vanwege werkzaamheden een belangrijke verkeersweg moet worden afgesloten, kan de gemeente de grondroerder verplichten om de werkzaamheden zo veel mogelijk in de weekeinden, avonduren of ´s nachts uit te voeren. Indien een weg volledig afgesloten moet worden geldt het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid.
3. Tijdens de verkeersspits (7.30 uur tot 9.00 uur en 16.00 uur tot 18.00 uur) mogen geen werkzaamheden op of langs hoofdwegen of gebiedsontsluitingswegen plaatsvinden. Indien de grondroerder aantoonbaar zorgt voor een goede verkeersdoorstroming en verkeersafwikkeling kan met de toezichthouder anders worden overeengekomen.
4. Ten behoeve van de bereikbaarheid voor gemotoriseerd (bestemmings-)verkeer kan toepassing van tijdelijke verkeersmaatregelen en/of aanbrengen van tijdelijke verkeersvoorzieningen (zoals rijplaten, tijdelijke waterkruisingen of doorsteken door groenstroken en dergelijke) noodzakelijk zijn. Bermen, gazons en boomspiegels moeten altijd beschermd worden tegen spoorvorming.
5. De vereiste verkeersmaatregelen - waaronder tijdelijke verkeersregelinstallaties (VRI) of de inzet van verkeersregelaars– ten behoeve van omleidingen of ten behoeve van werkzaamheden bij hoofdwegen, kruispunten, voet- en fietspaden, en dergelijke moet de grondroerder op verzoek van de coördinator vastleggen in een gedetailleerd verkeers-, werk-, en tijdsplan en dit ter goedkeuring voor te leggen aan de gemeente. Dit moet ten minste vier werkweken voor aanvang van de werkzaamheden gebeuren. Indien een straat volledig afgesloten moet worden geldt het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid.
6. De verkeersvoorzieningen mogen niet eerder dan 72 uur voor aanvang van de werkzaamheden, met de voor- of beeldzijde afgedraaid van het verkeer, worden aangebracht. De verkeersvoorzieningen mogen niet aan bijvoorbeeld lichtmasten worden bevestigd en mogen het zicht op de overige bebording en het zicht van eventuele camera’s niet ontnemen. De verkeersvoorzieningen moeten op de dag van en voor aanvang van de werkzaamheden met de voor- of beeldzijde naar het verkeer worden geplaatst.
7. Verkeersvoorzieningen die tijdelijk geen dienst doen moeten direct afgedraaid of afgedekt worden tot het tijdstip dat deze weer nodig zijn. Verkeersvoorzieningen die geen dienst meer zullen doen moeten binnen 24 uur verwijderd en afgevoerd worden.
8. De (onder)aannemer die de verkeersvoorzieningen opzet en/of verwijdert moet in het bezit zijn van een KOMO-procescertificaat op basis van de BRL-9101 conform het KIWA Reglement voor Procescertificatie.
9. Indien tijdelijke verkeersvoorzieningen in een verharding aangebracht moeten worden, moet het te verwijderen verhardingsmateriaal worden afgevoerd en na verwijdering van de verkeersvoorziening weer aangebracht worden.
10. De grondroerder is 24 uur per dag en zeven dagen per week verantwoordelijk voor de instandhouding van de door hem geplaatste verkeersvoorzieningen. Indien van toepassing zorgt de grondroerder voor een zo spoedig mogelijk herstel. Eventuele aanwijzingen van een toezichthouder met betrekking tot de instandhouding van de verkeersmaatregelen moeten meteen worden opgevolgd.
11. De gemeente kan vanwege verkeerstechnische redenen (en veiligheidsredenen, zie artikel 5.4, vierde lid) de grondroerder verplichten om buiten werktijden bouwhekken te plaatsen rondom ontgravingen.
12. Plaatsing van onverlichte obstakels moet voldoen aan CROW-publicatie 130, “richtlijn voor het markeren van onverlichte obstakels” (ISBN 90 6628 283 5).

3.3. Maatregelen ten behoeve van de overlastbeperking

1. Behoudens het bepaalde in artikel 3.2, tweede lid, is het niet toegestaan om op zaterdagen, zondagen en nationale feest- en gedenkdagen of wanneer er een evenement plaatsvindt (zie ook artikel 4.3, breekverbod) werkzaamheden uit te voeren in de openbare ruimte. Dit geldt niet voor spoedeisende werkzaamheden. De sleuf, inclusief verharding, moet volledig afgewerkt zijn en er mag geen puin en/of afval meer binnen de werkomgeving aanwezig zijn.
2. Het is niet toegestaan om op werkdagen voor 07.00 uur en na 19.00 uur geplande werkzaamheden uit te voeren in de openbare ruimte.
3. Op vrijdag of de dag voorafgaande aan een nationale feest- of gedenkdag of een vakantieperiode van de grondroerder moet de sleuf worden aangevuld en verdicht en de verharding moet weer worden aangebracht. Uiterlijk om 16.30 uur moeten alle werkzaamheden gereed zijn en de werkomgeving moet opgeruimd zijn.
4. Het derde lid van dit artikel is overeenkomstig van toepassing op de dag voorafgaande aan alle namens de gemeente vergunde evenementen (kermis, (jaar)markt enzovoort, inclusief de opbouw- en afbreekperiode) op de evenementenlocatie en de directe omgeving daarvan en in winkelgebieden op de dag(en) waarop de koopavond(en) worden gehouden.
5. Het eerste tot en met vierde lid van dit artikel gelden, tenzij met de coördinator en/of toezichthouder afwijkende afspraken worden gemaakt.
6. De grondroerder moet alles doen wat verwacht mag worden en wat redelijkerwijs mogelijk is om hinder als gevolg van bijvoorbeeld lawaai, stank, modder, en dergelijke veroorzaakt door voertuigen, machines, apparaten enzovoort tot een aanvaardbaar niveau te beperken. De grondroerder moet voldoen aan alle wettelijke kaders en regelgeving op dat gebied.Tevens is in dat kader in verband met de verspreiding van fijn stof het droog slijpen van verhardingsmaterialen niet toegestaan.
7. Indien de grondroerder (bij uitzondering) door de gemeente wordt toegestaan of verplicht om op zaterdagen, zondagen, nationale feestdagen of ’s avonds c.q. ‘s nachts te werken is de grondroerder verplicht alle nadere aanwijzingen van de gemeente op te volgen en zelf zorg te dragen voor eventuele benodigde aanvullende vergunningen of ontheffingen.

4. COMMUNICATIE, MELDINGEN, BREEKVERBOD EN INSTEMMING NIET OPENBARE NETWERKEN

4.1. Communicatie op de graaflocatie, (bouw)overleg

1. Namens de grondroerder moet er tijdens de uitvoering van de werkzaamheden altijd een contactpersoon op het werk aanwezig zijn. De naam en het mobiele telefoonnummer van de contactpersoon moeten bij alle betrokken partijen bekend zijn. De contactpersoon moet controleren en verifiëren of de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens de tracétekeningen en de gemaakte afspraken, alsmede dat de uitvoering conform het instemmingsbesluit verloopt.
2. De grondroerder moet 24 uur per dag en zeven dagen per week bereikbaar zijn en de contactpersonen van de grondroerder moeten direct informatie geven en medewerking verlenen indien de toezichthouder daarom vraagt.
3. De grondroerder moet ervoor zorgdragen dat de contactpersonen in de projectorganisatie de Nederlandse taal voldoende beheersen in woord en geschrift.
4. De grondroerder moet bij alle voor de gemeente relevante bouwvergaderingen die worden gehouden de coördinator en/of toezichthouder uitnodigen. Van deze vergaderingen moet de grondroerder notulen maken en deze binnen tien werkdagen naar de deelnemers toesturen. Deze notulen zullen op de gebruikelijke wijze worden beoordeeld en vastgesteld door de vergadering.
5. Bij (grootschalige) projecten die een bovengemiddelde impact hebben op de openbare ruimte en de veiligheid van de leefomgeving kan op initiatief van de gemeente op regelmatige tijden een voortgangsoverleg met alle betrokken partijen worden vereist. Van deze vergaderingen zal de gemeente notulen maken en deze binnen tien werkdagen naar de deelnemers toesturen. Deze notulen zullen op de gebruikelijke wijze worden beoordeeld en vastgesteld door de vergadering.
6. Voorafgaand aan de werkzaamheden moet de grondroerder de belanghebbenden schriftelijk op de hoogte te stellen met een bewonersbrief. Deze brief moet minimaal vijf werkdagen voor de start van de werkzaamheden bezorgd te zijn. De gemeente kan vragen om (een kopie van) deze bewonersbrief voorafgaand aan de bezorging aan haar te overhandigen ter toetsing.In de bewonersbrief wordt in ieder geval informatie gegeven over:
– een omschrijving van de werkzaamheden;
– de datum van aanvang van de werkzaamheden;
– de verwachte datum waarop de werkzaamheden gereed zijn;
– de bereikbaarheid van de woonomgeving;
– de plaats van de voorgenomen werkzaamheden (straatnamen);
– de contactpersoon van de grondroerder inclusief persoonlijke contactgegevens, mobiele telefoonnummer, telefoonnummer en e-mailadres.Bij omvangrijke werkzaamheden kan de coördinator vereisen dat de grondroerder de werkzaamheden in de lokale pers publiceert.

7. Vóór aanvang van spoedeisende werkzaamheden of werkzaamheden van niet ingrijpende aard moet de grondroerder alle belanghebbenden voor zover mogelijk (bij voorkeur) schriftelijk of mondeling op de hoogte stellen van de werkzaamheden.

4.2. Melding aanvang en einde werkzaamheden

1. De aanvang van de werkzaamheden moet minimaal vijf werkdagen van tevoren bij de gemeente worden gemeld middels het door de gemeente gehanteerde registratiesysteem met opgave van:
– de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de uitvoerende partij die belast is met de werkzaamheden;
– de naam, het mobiele telefoonnummer en het e-mailadres van een Nederlands sprekende contactpersoon van de uitvoerende partij;
– de aanvangsdatum en de verwachte datum waarop de werkzaamheden gereed zijn, tussentijdse wijzigingen in de planning moeten worden doorgegeven aan de toezichthouder;
– het kenmerk van het instemmingsbesluit.

2. Indien op de aangegeven datum zonder kennisgeving aan de gemeente niet aangevangen is met de werkzaamheden, vervalt de toestemming op de melding en moeten de werkzaamheden opnieuw worden gemeld conform het bepaalde in het eerste lid.
3. In geval van een breekverbod en bij aantreffen van onbekende bodemverontreiniging wordt de geldigheidsduur van het instemmingsbesluit en/of een goedgekeurde melding automatisch door de gemeente verlengd voor de periode van de vertragingsduur.
4. De eenheden inzake herstel sleufbedekking moeten uiterlijk 15 werkdagen nadat het tracé op een correcte wijze is hersteld (digitaal) opgeleverd zijn. Als de netbeheerder in gebreke blijft, dan zal de gemeente de eenheden invullen en heeft de netbeheerder 10 werkdagen de tijd om te reageren. Na deze reactietijd zijn de eenheden definitief vastgesteld.
5. Zodra de werkzaamheden zijn uitgevoerd moeten deze, na (gezamenlijke) oplevering, gereed gemeld worden bij de gemeente middels het door de gemeente gehanteerde registratiesysteem. De gemeente beschouwt de werkzaamheden als gereed wanneer:
– het tracé op een correcte wijze is hersteld en in opgeruimde staat is achtergelaten;
– de eenheden inzake herstel sleufbedekking (digitaal) opgeleverd zijn2;
– de klachten van belanghebbenden zijn opgelost.Zolang de (klad)revisiegegevens via het Kadaster - sectie Klic nog niet beschikbaar zijn moet de netbeheerder desgevraagd deze gegevens verstrekken.

6. In geval van spoedeisende werkzaamheden of calamiteiten mag het werk, als het niet anders kan, zonder de vereiste voorafgaande melding worden uitgevoerd. Wel moeten de activiteiten altijd telefonisch doorgegeven worden aan de gemeente. Buiten kantooruren is dit mogelijk via de wachtdienst van de gemeente, via het telefoonnummer 14 0180 (zie artikel 1.1). Zodra de mogelijkheid zich voordoet, maar uiterlijk binnen een werkdag na aanvang, moeten de spoedeisende werkzaamheden via de reguliere weg bij de gemeente gemeld worden middels het door de gemeente gehanteerde registratiesysteem.

4.3. Breekverbod

1. Behoudens spoedeisende werkzaamheden is het tijdens een breekverbod tijdelijk niet toegestaan in de openbare ruimte werkzaamheden uit te voeren.
2. De gemeente kan een breekverbod instellen bij weersomstandigheden waarbij de uitvoering van de werkzaamheden tot overlast of gevaar voor de bewoners en/of schade voor de gemeente kan leiden. Bijvoorbeeld bij vorst, maar ook bij wateroverlast, zware sneeuwval of ijzel (dit betreft geen limitatieve opsomming). Onder andere breuk van vastgevroren bestratingsmateriaal en/of niet goed kunnen verdichten van de ondergrond wordt voorkomen door het instellen van het breekverbod.
3. Tijdens alle door de gemeente vergunde evenementen (kermis, (jaar)markt enzovoort, inclusief de opbouw- en afbreekperiode) is het breekverbod op de evenementenlocatie en de directe omgeving daarvan altijd van kracht. De grondroerder moet hiermee rekening houden in zijn planning. Na afloop van het evenement kan de grondroerder zijn werkzaamheden op de gebruikelijke wijze hervatten.
4. De gemeente kan, in overleg met de grondroerder, een breekverbod instellen voor beperking van overlast voor bijvoorbeeld openbaar vervoer en/of winkeliers. Tenzij er door alle belanghebbenden in onderling overleg afspraken gemaakt worden voor een praktische en acceptabele oplossing.
5. Behoudens het bepaalde in het derde lid van dit artikel geeft de gemeente in alle gevallen (op digitale wijze) aan wanneer het breekverbod van kracht is en de gemeente geeft minimaal een dag van te voren aan wanneer het breekverbod weer is opgeheven. De grondroerder moet zich aan het breekverbod houden en de werkzaamheden mogen na beëindiging van het breekverbod pas weer worden hervat.

4.4. Instemming niet openbare netwerken

4.4.1. Algemeen
1. De aanleg van een openbaar netwerk wordt standaard toegestaan in de openbare ruimte door de gemeente. De gemeente is op basis van de Telecommunicatiewet en de AVOI niet verplicht om ook de aanleg van niet openbaar netwerk toe te staan. Voorbeelden van niet openbare netwerken zijn warmtenetten en point-to-point glasvezelverbindingen.2. In het algemeen gaat de gemeente terughoudend om met het geven van toestemming voor de aanleg van niet openbare netwerken. Als echter de aanleg van een niet openbaar netwerk het algemeen belang dient, dan zal de gemeente hier in de meeste gevallen aan meewerken. Bijvoorbeeld ontwikkelingen rondom de energietransitie kunnen aanleiding zijn om de aanleg van niet openbare netwerken toe te staan. Om een duidelijk kader aan te geven en om precedentwerking te voorkomen zijn voor het goedkeuren van aanvragen voor de aanleg van niet openbare netwerken criteria opgesteld die de gemeente daarbij hanteert. 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid, kan de gemeente eveneens toestemming verlenen voor de aanleg van een niet openbaar netwerk, wanneer dit in bijzondere omstandigheden, in het algemeen (nationaal) belang, noodzakelijk blijkt te zijn.

4.4.2. Criteria
1. Instemming voor de aanleg van niet openbare netwerken in de openbare ruimte wordt verleend, indien:
– dit nodig is om te voldoen aan beleid dat door de gemeente is vastgesteld;
– er sprake is van de aanleg van netwerken ten behoeve van warmtevoorzieningen in een straat, wijk of stadsdeel (dit moet een logisch aaneengesloten gebied zijn) voor bijvoorbeeld de aanleg van een warmtenet en alle gebouweigenaren, huurders, utiliteitsgebouwen en bedrijven binnen het aanleggebied hebben de mogelijkheid om een aansluiting te krijgen op het netwerk.
2. Naast bovengenoemde criteria moet de netbeheerder ook voldoen aan de onderstaande voorwaarden:
– de netbeheerder zorgt ervoor dat de kabel(s) en/of leiding(en), conform het bepaalde in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken (WIBON), worden geregistreerd bij Kadaster sectie Klic;
– de netbeheerder voldoet aan alle voorwaarden van het handboek ;
– de netbeheerder is verantwoordelijk voor de kabel en/of leiding;
– de netbeheerder zal de gemeente niet aansprakelijk stellen bij optredende schade aan de kabel en/of leiding, tenzij deze schade door de gemeente zelf veroorzaakt wordt.

5. ZORGVULDIGHEID, SCHADE, VERZEKERINGEN EN VEILIGHEID

5.1. Zorgvuldigheid

1. Ongeacht de instemmingverlening door de gemeente en/of goedkeuring door andere bevoegde instanties, is de netbeheerder tegenover de gemeente en/of derden verantwoordelijk voor een zorgvuldige uitvoering van de werkzaamheden. De grondroerder is tegenover de gemeente en/of derden aansprakelijk voor schade als gevolg van de uitvoering van het werk. Dit geldt ook voor werkzaamheden die op verzoek van of na aanwijzing van de gemeente uitgevoerd moeten worden. Bij gecombineerde kabel- en/of leidingaanleg draagt elk van de belanghebbende netbeheerders verantwoordelijkheid tegenover de gemeente. De coördinerende netbeheerder(s) is (zijn) daarvoor dan het aanspreekpunt voor de gemeente. De eventuele aansprakelijkheidsstelling voor schade vindt plaats conform het civiele aansprakelijkheidsrecht.
2. De gemeente kan geen enkele aansprakelijkheid aanvaarden voor vorderingen van derden wegens schade, die het gevolg is van het uitvoeren van werkzaamheden van de grondroerder.
3. De netbeheerder zal, al dan niet na een aanwijzing (tot het nemen van maatregelen, waaronder het verplaatsen, ten aanzien van kabels en/of leidingen), de gemeente tijdig op de hoogte stellen van eventuele werkzaamheden in verband met een project van de gemeente. De gemeente en de netbeheerder zullen afspraken maken over de planning van de bedoelde werkzaamheden. Ongeacht de voor de instemmings- en meldingsprocedure gehanteerde termijnen moet de netbeheerder de werkzaamheden binnen de afgesproken planning zodanig uit voeren dat het project van de gemeente niet wordt vertraagd. De gemeente wil dat eventuele vertragingsschade zoveel mogelijk wordt voorkomen.

5.2. Schade en kosten

5.2.1. Algemeen
1. De grondroerder zal alle redelijkerwijs mogelijke maatregelen nemen om te voorkomen dat schade wordt toegebracht aan eigendommen van de gemeente of derden.2. Wordt desondanks schade aan eigendommen van de gemeente of derden (bijvoorbeeld: kabels en leidingen van andere netbeheerders, verkeersborden, eigendommen van particulieren, bodemverontreiniging tijdens het werk enzovoort) toegebracht dan moet de grondroerder dit zo spoedig mogelijk, in elk geval binnen 24 uur, schriftelijk doorgeven aan de toezichthouder en/of aan betrokken derden.

5.2.2. Herstel van schade en vergoeding van kosten
1. Voor de schade die ten gevolge van werkzaamheden ontstaat en/of de schade die aan andere eigendommen van de gemeente wordt toegebracht, moet de gemeente door of namens de netbeheerder gecompenseerd worden.De gemeente beslist zelf of zij de schade door of namens de netbeheerder laat herstellen of dat de marktconforme herstelkosten van de schade (inclusief eventuele kosten die de gemeente daarbij moet maken) door of namens de netbeheerder vergoed moeten worden.2. Bij voorzienbare schade ten gevolge van werkzaamheden is het uitgangspunt dat de situatie van de ondergrond, de verharding (inclusief bijzondere (sier)bestrating) en groenvoorzieningen teruggebracht moet worden in de oude staat. De gemeente accepteert geen vermindering van kwaliteit. 3. De met de werkzaamheden verband houdende marktconforme herstel-, degeneratie- en beheerkosten komen voor rekening van de netbeheerder. De voorwaarden, tarieven en onderhoudstermijnen zijn vastgelegd in de Schaderegeling ingravingen kabels en leidingen. 4. Ook alle overige (extra) kosten die door de grondroerder (of de gemeente) gemaakt moeten worden vanwege werkzaamheden en/of een gevolg zijn van de voorwaarden en eisen die zijn opgenomen in de AVOI, het instemmingsbesluit en dit Handboek komen in principe voor rekening van de grondroerder c.q. de netbeheerder (zie ook artikel 3 van de Schaderegeling ingravingen kabels en leidingen).

5.2.3. Onderhoud kabels en/of leidingen en bovengrondse voorzieningen
1. Bovengrondse voorzieningen die eigendom zijn van netbeheerders en zich bevinden in de openbare ruimte moeten door de netbeheerder onderhouden worden. Aanstootgevende graffiti, leuzen, posters en dergelijke die aangebracht zijn op voornoemde bovengrondse voorzieningen moeten in overleg met de gemeente in principe binnen 24 uur door of in opdracht van netbeheerder worden verwijderd.2. Verharding die door of vanwege de netbeheerder is aangebracht ten behoeve van de bereikbaarheid van bovengrondse voorzieningen moet door de netbeheerder onderhouden worden. Indien de verharding op enig moment niet meer voldoet aan de bij aanleg gestelde eisen moet deze worden hersteld.3. Markeringen die ten behoeve van de maatvoering van kabels en/of leidingen of ter aanduiding van kruisingen van watergangen (zinkers) worden aangebracht moeten op een deugdelijke wijze geplaatst en/of bevestigd worden en altijd goed zichtbaar te zijn. Indien de markeringen op enig moment niet meer voldoen aan de bij plaatsing gestelde eisen moeten deze worden hersteld of op initiatief van de netbeheerder worden verwijderd.4. Indien de hoogte van de deksel van een op maaiveldhoogte geplaatst distributie- en/of mutatiepunt door verzakking niet meer op hoogte ligt met het omringende maaiveld en daardoor niet meer voldoet aan de bij aanleg gestelde eisen moet dit worden hersteld.5. Herstel of verwijdering van de in het eerste tot en met het vierde lid van dit artikel genoemde punten moeten op eerste aanzegging van de gemeente binnen vijf werkdagen uitgevoerd worden door of in opdracht van de netbeheerder, tenzij anders is overeengekomen met de toezichthouder. De in het eerste tot en met het vierde lid van dit artikel genoemde gebreken is geen limitatieve opsomming. De genoemde termijn geldt voor elk door de toezichthouder geconstateerd gebrek als gevolg van werkzaamheden en/of in situaties die niet meer voldoen aan de bij aanleg gestelde eisen.6. Kabels en/of leidingen (inclusief de aansluitingen), die meer dan 0,40 m ten opzichte van het uitgiftepeil zijn verzakt moeten worden gerezen (het verticaal omhoog brengen van kabels en/of leidingen zonder onderbreking). Die werkzaamheden moeten zoveel mogelijk gelijktijdig met een straatophoging worden uitgevoerd. De gemeente en de netbeheerders moeten hier gezamenlijk afspraken over maken.7. Gelet op de artikelen 6:174 en 6:175 van het Burgerlijk Wetboek, moet de netbeheerder ervoor zorgen dat de in de openbare ruimte aanwezige kabels en/of leidingen die in zijn eigendom en/of beheer zijn te allen tijde in een goede staat verkeren.

5.3. Risicodekking en Verzekeringen

1. De grondroerder moet, door bijvoorbeeld het afsluiten van een (Construction All Risk of CAR) verzekering, de onderstaande risico’s voldoende afdekken:
– beschadiging, verlies of vernietiging van het werk, waaronder de voor het werk bestemde materialen;
– het risico van aansprakelijkheid voor schade aan goederen van derden, en de daaruit voortvloeiende gevolgschade, alsmede voor overlijden of lichamelijk letsel van personen, veroorzaakt door de uitvoering van het werk.

2. De dekking (van de verzekering) loopt minstens vanaf de dag dat het werk start tot en met de dag van oplevering van de werkzaamheden.
3. Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel moeten de grondroerder en haar (onder)aannemers en/of ZZP’ers zorgdragen voor de verzekeringen tegen schade als gevolg van Wettelijke Aansprakelijkheid die voortvloeit uit het gebruik van aannemersmateriaal bij de uitvoering van het werk.
4. Rij- of voertuigen die worden ingezet ten behoeve van de werkzaamheden en waarvoor een verzekeringsplicht krachtens de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorvoertuigen (WAM) geldt, moeten overeenkomstig de voorschriften van de WAM, alsmede tegen het werkrisico verzekerd zijn.

5.4. Veiligheid en Calamiteiten

1. Alle werkzaamheden moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving ten aanzien van veiligheid en arbeidsomstandigheden (bijvoorbeeld bij extreem lage of hoge gevoelstemperaturen mogen werknemers niet doorwerken). De voorschriften die op dit gebied van kracht zijn (zie: www.arboportaal.nl) moeten (digitaal) op het werk beschikbaar zijn en de betrokken werknemers moeten volledig geïnstrueerd worden. Ook moeten alle (onder)aannemers VCA gecertificeerd zijn. De grondroerder is verantwoordelijk voor de naleving hiervan.
2. Indien vereist conform de VCA en de Arbowet moet voor de aanvang van de werkzaamheden een Veiligheids-, Gezondheids- en Milieuplan (VG&M-plan) zijn opgesteld door de grondroerder. Wanneer er geen VG&M-plan wordt opgesteld door de grondroerder moet de grondroerder aan de gemeente voorafgaand aan de werkzaamheden onderbouwd aangeven waarom er geen VG&M-plan wordt opgesteld. In het VG&M-plan moet, indien van toepassing, minimaal het volgende zijn opgenomen:
– de van kracht zijnde veiligheidsvoorschriften;
– milieuvoorschriften;
– de wijze waarop de instructie en voorlichting van het personeel worden geregeld;
– de wijze waarop het toezicht is geregeld;
– de wijze waarop verontreiniging van het milieu wordt voorkomen respectievelijk beheerst;
– een risico-inventarisatie en -evaluatie met betrekking tot de uit te voeren werkzaamheden;
– de locaties waar bodemverontreiniging aanwezig is en de wijze waarop gewerkt moet worden op die afzonderlijke locaties (zie ook artikel 5.4.1 en artikel 8.8);
– specifieke veiligheids- en voorzorgsmaatregelen bij werkzaamheden op of in de nabijheid van eigendommen en installaties van derden;
– de wijze waarop de afhandeling van calamiteiten en ongevallen wordt geregeld;
– contactpersonen van lokale hulpdiensten en storingsdiensten van netbeheerders.

3. Het bij de uitvoering van de werkzaamheden betrokken personeel moet op de hoogte zijn van de inhoud van het VG&M-plan en moet dit naleven.
4. De gemeente kan de grondroerder in het kader van de veiligheid (en vanwege verkeerstechnische redenen, zie artikel 3.2, elfde lid) verplichten om buiten werktijden bouwhekken te plaatsen rondom ontgravingen. Rondom het opslagterrein van de grondroerder is het plaatsen van bouwhekken altijd verplicht.
5. De toezichthouder kan vanuit de publieke taakstelling van de gemeente controleren of het werk veilig wordt uitgevoerd. De toezichthouder is bevoegd om bij onveilige situaties correctieve maatregelen af te dwingen en/of de werkzaamheden stil te leggen. Dit geldt ook als er onveilige situaties aan een bestaand netwerk van een netbeheerder worden geconstateerd.
6. Wanneer als gevolg van een storing in of toegebrachte schade aan een netwerk van een netbeheerder de (verkeers-)veiligheid en/of de volksgezondheid in gevaar komt is er sprake van een calamiteit.
7. Calamiteiten moeten direct na signalering bij de coördinator en/of bij de toezichthouder worden gemeld.
8. Storingen of schades aan gas- en stroomvoorzieningen moet de grondroerder melden bij het nationale nummer 0800-9009. Storingen of schades aan kabels en/of leidingen van overige disciplines moeten gemeld worden bij de betreffende netbeheerders.
9. Wanneer de calamiteit van dusdanige aard en/of omvang is dat er hulpdiensten moeten worden ingeschakeld moet de grondroerder dit direct melden bij alarmnummer 112.
10. Indien het noodzakelijk is dat, voor de (verkeers-)veiligheid en/of bescherming van de volksgezondheid, direct afzettingen worden geplaatst en/of (een deel van) de weg(-en) wordt afgesloten dan moet dit ook gemeld worden bij alarmnummer 112, bij de OV-diensten en bij de coördinator en/of bij de toezichthouder.

5.4.1. Bodemverontreiniging
1. Voor werkzaamheden in of met verontreinigde grond is de Wet bodembescherming (Wbb) onverkort van toepassing. De door het CROW uitgebrachte richtlijn “Werken in en met verontreinigde bodem” (publicatie 400) geldt ook. De grondroerder moet altijd werken volgens de meest recente versie van deze richtlijn.2. De initiatiefnemer van een project moet vooraf inventariseren (CROW publicatie 400) of er zich verdachte locaties binnen het werkgebied bevinden. Onder andere via de websites www.bodemloket.nl (initiatief van gemeenten, provincies en het Rijk) en www.rwsleefomgeving.nl (Rijkswaterstaat) is te achterhalen waar zich verontreinigde of verdachte locaties bevinden. Indien de grondroerder initiatiefnemer is kan hij voor de meest recente informatie en/of detailinformatie contact opnemen met de beleidsambtenaar milieu/bodem van de gemeente.3. Indien een grondroerder een kabel- c.q. leidingtracé wil aanleggen in een gebied waarvan vooraf is vastgesteld dat de bodem verontreinigd is ligt een eventuele saneringsplicht bij de grondroerder.4. Behalve het onderzoek als bedoeld in het tweede lid van dit artikel, zorgt de grondroerder er conform het bepaalde in artikel 5.4, eerste lid, voor dat de juiste noodzakelijke (beschermings-) maatregelen in acht worden genomen en legt daarvoor voorwaarden vast in een VG&M-plan.5. Indien de gemeente initiatiefnemer is zal zij die maatregelen nemen die noodzakelijk zijn vanwege wetgeving en eventueel aanvullende eisen die de gemeente zelf of het bevoegd gezag stelt in het kader van het betreffende project. De gemeente is niet gehouden te voldoen en geeft geen invulling aan kwaliteitseisen die netbeheerders zelf stellen ten aanzien van hun netstructuur in (voormalig) verontreinigde grond.

5.5. Peilen en hoofdafmetingen

1. Indien van toepassing (op uitbreidingslocaties of bij reconstructies) beperkt het op de graaflocatie aangeven van peilen en hoofdafmetingen door de toezichthouder zich tot het eenmalig aangeven van hoofdmeetpunten en eventueel extra punten in bochten en dergelijke. De grondroerder kan daarna zelf door middel van eenvoudig meetwerk, zowel qua horizontale als verticale maatvoering, het tracé in detail uitzetten. De gemeente treedt slechts toetsend c.q. controlerend op. Het gewenste tijdstip van aanwijzing moet door de grondroerder ten minste een week van te voren aan de toezichthouder kenbaar gemaakt worden.
2. Bij de aanleg van kabels en/of leidingen in een uitbreidingsplan, waarbij (nog) geen woningen enzovoort aanwezig zijn om als vast punt voor maatvoering te dienen, zal de gemeente een aantal maten middels piketpaaltjes en/of krijtmarkeringen aangeven. Dit geldt alleen voor gronden die eigendom zijn van de gemeente. Bij werkzaamheden in particulier eigendom moet de grondroerder met betreffende grondeigenaar en/of projectontwikkelaar rechtstreeks afspraken maken, de gemeente is hierin geen partij.
3. Het in stand houden (borgen/verklikken) van de eenmalig door de toezichthouder aangegeven peilen en hoofdafmetingen valt onder de verantwoordelijkheid van de grondroerder.

5.6. Grondwaterstanden en bronbemaling

1. Afwijkingen of veranderingen in de (door de gemeente) opgegeven grondwaterstanden geven de grondroerder geen recht op schadevergoeding of andere financiële tegemoetkomingen.
2. Indien naar inzicht van de grondroerder bronbemaling noodzakelijk is om de werkzaamheden uit te kunnen voeren moet de grondroerder zelf zorgen voor de noodzakelijke vergunning. Voor het onttrekken van grondwater en voor lozing op het oppervlaktewater is in veel gevallen een watervergunning van het Waterschap Hollandse Delta.
3. Indien bronneringswater op het gemeentelijke rioolstelsel moet worden geloosd, moet de grondroerder voor aanvang van de werkzaamheden daarvoor schriftelijk toestemming vragen bij de gemeente.
4. Bij het verlagen van de grondwaterstand binnen de wortelzone van te handhaven bomen of beplanting, moeten in het groeiseizoen (week 13 t/m 45) eventueel beschermende maatregelen worden genomen voor de beplanting. De grondroerder moet in overleg met de toezichthouder de beplanting water geven. Hiervoor moet schoon water worden gebruikt. Er mag geen bronneringswater of oppervlaktewater voor worden gebruikt.

6. HANDHAVING

1. De in dit Handboek gestelde procedures, richtlijnen, voorwaarden, eisen en werkafspraken moeten altijd worden opgevolgd. Handhaving geschiedt op grond van Hoofdstuk 4 van de AVOI.
2. Mondelinge of schriftelijke (ook per e-mail) aanwijzingen en geboden die door de gemandateerde vertegenwoordigers van de gemeente met betrekking tot de inhoud van dit Handboek of de AVOI worden gegeven moeten onverwijld opgevolgd worden.
3. Indien de gemaakte afspraken worden genegeerd kan de gemeente de uitvoerende partij een (schriftelijke) waarschuwing geven. Zo nodig wordt het werk tijdelijk stilgelegd zonder dat aanspraak op schadevergoeding mogelijk is.
4. Werkzaamheden die tijdelijk zijn stilgelegd mogen, op aanwijzing van de toezichthouder, pas weer worden hervat als de reden van stillegging is opgeheven.
5. Indien blijkt dat werknemers van de grondroerder en/of haar (onder)aannemers zich niet houden aan de gemaakte afspraken of zij zich op de werkvloer onbehoorlijk en/of overlast gevend gedragen, dat er zich tijdens de uitvoering onregelmatigheden voordoen of dat de werkzaamheden niet naar behoren worden uitgevoerd, kan de gemeente handhavend optreden in het kader van openbare orde, veiligheid of het voorkomen van overlast.
6. De grondroerder houdt zelf toezicht op alle werkzaamheden van de (onder)aannemer(s) en voert de nodige controles en steekproeven uit.
7. Namens de gemeente ziet de toezichthouder erop toe dat de voorschriften uit het instemmingsbesluit, de AVOI, het Handboek en de Schaderegeling ingravingen worden nageleefd. De toezichthouder controleert onder andere op:
– de aanwezigheid van een afschrift en/of een digitale versie van het instemmingsbesluit (inclusief de door de gemeente goedgekeurde tekeningen) c.q. de meldingsgegevens op het werk;
– de naleving van de instemmingvoorwaarden;
– de juiste ondergrondse ordening, waarvoor de geldige Klic gegevens inzichtelijk moeten zijn op het werk;
– of de werkzaamheden (met betrekking tot spoedeisend werk) zijn gemeld bij de gemeente;
– de naleving van een opgelegd breekverbod;
– het voldoende schouwen van het te volgen tracé;
– het nakomen van afspraken met belanghebbenden, hulpdiensten en dergelijke;
– de bereikbaarheid van de woon/werkomgeving;
– de kwaliteit van de verdichting van de sleuf;
– de kwaliteit van het herstel van de sleufbedekking;
– zorgvuldigheid bij werken nabij en de kwaliteit van het herstel van groenvoorzieningen;
– de veiligheidsmaatregelen;
– correcte wegafzetting conform CROW-uitgaven 96b (en/of 96a).

DEEL B: (TECHNISCHE) EISEN / VOORSCHRIFTEN 7. RICHTLIJNEN TEN BEHOEVE VAN DE (TRACÉ)ENGINEERING EN ONDERGRONDSE ORDENING

7.1. Tracé-inspectie t.b.v. de aanleg van kabels en/of leidingen

1. De grondroerder moet het beoogde tracé waarop de voorgenomen werkzaamheden uitgevoerd moeten gaan worden vooraf inspecteren en moet onderzoeken of de werkzaamheden (verkeers-)technisch uitvoerbaar zijn ten aanzien van de aanwezige wegen, waterlopen, voetpaden, kademuren, viaducten, tunnels, spoorwegen, metro- en trambanen, (waterkerende) dijken, overige kabels en/of leidingen, bomen, wegmeubilair, taluds en gebouwen. De grondroerder moet bij de aanvraag van het instemmingsbesluit de gemeente ervan overtuigen (bijvoorbeeld met een dwarsprofiel met daarin aangegeven de bestaande kabels en/of leidingen en het gewenste ruimtebeslag voor de aanleg van de nieuwe kabels en/of leidingen) dat er voldoende ruimte is voor de juiste ondergrondse ordening.
2. Om er zeker van te zijn dat er voldoende ruimte is in de ondergrond voor de aanleg van kabels en/of leidingen is het raadzaam dat de grondroerder al in de engineeringsfase inventariseert welke overige netbeheerders belangen hebben in het beoogde tracé. Indien nodig en zinvol kunnen die overige netbeheerders dan in een vroegtijdig stadium geïnformeerd worden over de voorgenomen werkzaamheden en er kan onderzoek gedaan worden naar de aard en ligging van betreffende kabels en/of leidingen van de overige netbeheerders. Daartoe kan de grondroerder bijvoorbeeld een oriëntatieverzoek doen bij het Kadaster- sectie Klic en/of proefsleuven maken. De grondroerder en de overige netbeheerders kunnen zo nodig in overleg treden om nadere afspraken te maken over bijvoorbeeld de ongestoorde ligging van ieders kabels en/of leidingen.
3. De grondroerder moet zelf inventariseren of er, behalve het instemmingsbesluit, voor bepaalde uit te voeren activiteiten een omgevingsvergunning noodzakelijk is, bijvoorbeeld voor werkzaamheden in een gebied met landschappelijke of cultuurhistorische waarde (al dan niet met nadere voorschriften in het kader van de bescherming van monumentale of archeologische waarden), het kappen van bomen, het oprichten/plaatsen van bovengrondse voorzieningen, bouwketen of portakabins, materiaalcontainers, parkeren van voertuigen enzovoort. Ook moet de grondroerder alle voor het werk benodigde vergunningen, ontheffingen enzovoort die noodzakelijk zijn vanuit de Algemene plaatselijke verordening (APV) en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) aan te vragen.
4. Indien een bovengrondse voorziening groter dan 10m3 wordt geplaatst, wordt in gezamenlijk overleg met de gemeente en de netbeheerder bekeken of er omgevingsgevoeligheden te verwachten zijn en op welke wijze de omgeving geïnformeerd moet worden.

7.2. Ondergrondse ordening bij de aanleg van kabels en/of leidingen

1. Bij de inrichting van de ondergrond moeten de belangen van diverse belanghebbenden en disciplines gewaarborgd worden. Een standaard dwarsprofiel is opgenomen in bijlage 10.2. Dit standaard dwarsprofiel is het uitgangspunt en wordt daar waar mogelijk toegepast. Indien dit niet mogelijk is wordt door de gemeente en de netbeheerders in overleg een dwarsprofiel opgesteld op basis van de uitgangspunten zoals bepaald in artikel 7.2.1 tot en met 7.2.3. Deze beknopte uitgangspunten die zijn gebaseerd op de NEN 7171-1 en de NPR-7171. Indien de uitgangspunten niet voldoen, dan wordt de volledige procedure van de NEN 7171-1 en NPR-7171 gevolgd.
2. Bij uitbreidingsplannen moet in de planfase door gemeente en netbeheerders bepaald worden welke netten aangelegd worden of in de toekomst voorzien worden.
3. Bij bestaande wijken moet bij werkzaamheden aan de boven en/of ondergrond bepaald worden of dit een natuurlijk moment is om de ondergrondse ordening aan te passen. Door de gemeente en netbeheerders moet afgewogen worden of alle netten die in de ondergrond liggen nog in gebruik zijn, indien dit niet het geval is dan moet afgewogen worden of deze nog hergebruikt gaan worden. Vrijgekomen ruimte moet of vrijblijven of toegewezen worden aan nieuw aan te leggen netten.
4. Er is overleg nodig tussen de gemeente en netbeheerders om de ondergrondse ordening af te stemmen.
5. Indien een net met gevaarlijke inhoud (WIBON) wordt aangelegd moet per leiding bepaald worden wat de specifieke eisen zijn en hiermee moet rekening gehouden worden bij de tracébepaling.

7.2.1. Uitgangspunten tracébepaling
1. Bij de tracébepaling wordt voor alle disciplines ruimte gereserveerd.2. Bij de tracébepaling moet tevens rekening gehouden worden met de uitvoerbaarheid van de eisen die gesteld worden in dit Handboek.3. Kabels en/of leidingen mogen niet binnen het ontgravingsprofiel van andere kabels en/of leidingen aangelegd worden.4. Indien er onvoldoende ruimte is voor de aan te leggen kabels en/of leidingen, dan is overleg met alle netbeheerders, de grondeigenaar en de gemeente nodig. Mogelijke maatregelen zijn:
– reserveren van meer ruimte voor tracé;
– bundelen/stapelen van kabels voor telecommunicatie (inclusief CAI);
– het boven elkaar leggen van elektriciteitskabels;
– retour en afvoerleiding van warmtenetten dichter bij elkaar leggen;
– de onderlinge afstand van kabels en/of leidingen verkleinen;
– enkelzijdige aanleg van kabels en/of leidingen, waardoor beide kanten van de weg voor verschillende kabels en/of leidingen benut kan worden;
– het leggen van kabels en/of leidingen in kabelgoten of leidingtunnels;
– volgorde van kabels en/of leidingen aanpassen.

7.2.2. Uitgangspunten horizontale ligging
1. Distributieleidingen liggen zoveel mogelijk in het trottoir.2. Rioleringen, warmtenetten en transportleidingen worden in het overige deel van de openbare weg gesitueerd.3. De volgorde van kabels en leidingen vanaf de perceelsgrens:
a. telecommunicatie;
b. water;
c. gas;
d. elektra
e. warmte;
f. riool.
4. De onderlinge afstand tussen kabels en/of leidingen is minimaal 0,25 m.5. De afstand vanaf de perceelsgrens tot aan de eerste discipline is minimaal 0,25 m.6. In bermen langs wegen moet de afstand van de ligging van de kabels en/of leidingen tot aan de verharding ten minste gelijk zijn aan de diepteligging ervan.7. Distributie- en/of mutatiepunten mogen niet aangebracht worden in rijbanen, parkeerplaatsen, uitwegen, op kruisingen, ter plaatse van de in- en uitritten van percelen, binnen een afstand van 3,00 m vanaf bomen en (tenzij het vanwege netwerk technische redenen niet anders kan) in kabel- en leidingtracés. De distributie- en/of mutatiepunten dienen bij voorkeur geplaatst te worden in voetpaden, bermen of groenvoorzieningen.8. Bij de bepaling van het tracé moet rekening gehouden worden met bestaande bovengrondse bomen of andere groenvoorzieningen, zie de bomenposter in bijlage 10.1.

7.2.3. Uitgangspunten verticale ligging
1. Kabels en leidingen hebben tot bovenkant maaiveld de volgende afstand bij:
a. telecommunicatie: 0,60 m vanaf onderkant kabel;
b. water <200mm: 0,85 m vanaf bovenkant buis;
c. water >200mm: 01,00 m vanaf bovenkant buis;
d. gas: 0,85 m vanaf bovenkant buis;
e. elektra ls: 0,60 m vanaf onderkant kabel;
f. elektra ms: 0,90 m vanaf onderkant kabel;
g. warmteleiding: 1,00 m vanaf bovenkant buis;
h. Riool: 1,20 m vanaf bovenkant buis of afhankelijk van het verval van de leiding bij vrijvervalleiding.
2. Indien kabels en leidingen elkaar kruisen
– distributiekabels en/of -leidingen liggen ondieper dan transportleidingen;
– vrijvervalleidingen hebben voorrang op drukleidingen;
– bij kruisingen van kabels en/of leidingen bedraagt de onderlinge tussenruimte (verticale afstand) tenminste 0,20 m;
3. Er moet een strook tussen 0,60 m -mv en 0,85 m -mv vrijgehouden worden in verband met kruisende vrijverval rioolaansluitingen.

7.3. Opruimen uit gebruik genomen kabels en/of leidingen

1. De netbeheerder moet ervoor zorgen dat zijn uit gebruik genomen kabels en/of leidingen zo snel en zo veel als mogelijk worden opgeruimd. Tenzij het opruimen (gedeeltelijk) technisch wordt belemmerd, de kabels en/of leidingen binnen afzienbare tijd kunnen worden hergebruikt en/of als er tussen de gemeente en de netbeheerder andere afspraken gemaakt worden, bijvoorbeeld over het moment waarop opgeruimd wordt en/of als er bomen nabij of op het tracé aanwezig zijn.
2. Van uit gebruik genomen kabels en/of leidingen is sprake wanneer:
a. deze gedurende een aaneengesloten periode van tien jaar geen deel uitmaken van een netwerk;
b. binnen de periode van tien jaar, zoals bedoeld onder a. van dit lid, vastgesteld wordt dat de kabels en/of leidingen definitief geen deel meer uitmaken of zullen gaan maken van een netwerk. Dit kan het geval zijn bij bijvoorbeeld vervangingsprojecten.

3. Uit gebruik genomen kabels en/of leidingen moeten in ieder geval opgeruimd worden wanneer:
a. er door de gemeente geïnitieerde (reconstructie)werkzaamheden worden uitgevoerd;
b. er werkzaamheden aan kabels en/of leidingen van de netbeheerder zelf en/of van een andere netbeheerder worden uitgevoerd;
c. de gemeente dit verzoekt in het kader van ondergrondse ordening, milieuoverwegingen of anderszins.

4. Tijdelijke kabels en/of leidingen (bijvoorbeeld bouwaansluitingen) moeten na afloop van de bouwactiviteiten verwijderd worden. Indien na afloop van de bouwactiviteiten blijkt dat deze kabels en/of leidingen niet verwijderd zijn zal de gemeente deze, conform de Schaderegeling ingravingen kabels en leidingen, artikel 3, zesde lid, laten verwijderen.
5. Als een uit gebruik genomen leiding, conform het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, in beginsel niet opgeruimd wordt moet de inhoud van die leiding worden verwijderd. Vervolgens moet de leiding worden opgevuld (bijvoorbeeld met dämmer of een ander vulmiddel) en de kopeinden moeten worden afgedicht. Bij HDPE-buizen ten behoeve van glasvezelkabels kan worden volstaan met het afdichten van de kopeinden. De netbeheerder blijft eigenaar van en verantwoordelijk voor de registratie van de uit gebruik genomen leiding.

8. VOORWAARDEN EN TECHNISCHE EISEN TEN AANZIEN VAN DE UITVOERING

8.1. Werkafspraken en voorwaarden met betrekking tot de uitvoering

1. De grondroerder moet ervoor zorgen dat een afschrift en/of een digitale versie van het instemmingsbesluit of het meldingsformulier inclusief de tekening(en), het Handboek, alsmede de afschriften van de toestemmingen van derden inclusief de voorwaarden en de gegevens van de Klic-melding op de graaflocatie aanwezig zijn. Deze documenten moe

Terug naar het vergunningen overzicht

Details van vergunning

  • BeschrijvingHandboek kabels en leidingen Barendrecht
  • Soortofficielepublicaties ()
  • Gepubliceerd op23-06-2022
  • Start23-06-2022
  • Straatnaam
  • Postcode

- Advertentie (?) -