Delen

- Advertentie (?) -

Algemene plaatselijke verordening Barendrecht 2020

18-06-2020

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Barendrecht houdende regels omtrent openbare orde en veiligheid (Algemene Plaatselijke Verordening Barendrecht 2020)

De raad van de gemeente Barendrecht, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders op 6 mei 2020, gezien het advies van Commissie Samenleving op 19 mei 2020, gelet op de artikelen 149, 149a, 151a, 151c, 151d, 154 en 154a van de Gemeentewet, de artikelen 3 en 4 van de Wet openbare manifestaties, artikel 5.13 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 2.18, eerste lid, onder f en g, en vijfde lid, 2.21 en 3.148, tweede lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 30c, tweede lid, van de Wet op de kansspelen, artikel 3 van de Winkeltijdenwet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

BESLUIT:
Vast te stellen

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING BARENDRECHT 2020

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities
In deze verordening wordt verstaan onder:

- bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;
- bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Bouwverordening;
- bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e van de Wegenverkeerswet 1994;
- college: het college van burgemeester en wethouders;
- gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet;
- handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;
- motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
- openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;
- openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;
- parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
- rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, recht of persoonlijk recht;
- voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;
- weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1:2 Beslistermijn
1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, aanhef en onder a.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag (vervallen)
[Vervallen]

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

1. ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
2. op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
3. de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
4. van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;
5. de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen
1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden
1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu.
2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2. Openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu

Afdeling 1. Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.2. Degene die op een openbare plaats
a. aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;
b. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of
c. zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;
2. is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.5. Dir artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:2 Optochten (vervallen)
[Vervallen; opgenomen in artikel 2:25]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.2. De kennisgeving bevat:
a. naam en adres van degene die de betoging houdt;
b. het doel van de betoging;
c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;
e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en
f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
3. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.4. Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4 Afwijking termijn (vervallen)
(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens (vervallen)
(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:6 Verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.2. Het college kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.3. Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d. (gereserveerd)
[gereserveerd]

Artikel 2:8 Dienstverlening (gereserveerd)
[gereserveerd]

Artikel 2:9 Vertoningen op openbare plaatsen
1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.2. De burgemeester kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 2. Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg
1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:
a. schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of
b. niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen, reclameborden, spandoeken en containers.3. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod.4. De ontheffing wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.5. Het verbod is niet van toepassing op:
a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17; en
c. overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.
6. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken , artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Artikel 2:11 (Omgevingsvergunning) voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.2. De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.3. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken , de Waterschapskeur, de Omgevingsverordening Zuid-Holland, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene verordening ondergrondse infrastructuren.5. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg
1. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg als:
a. daarvan niet van tevoren is gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of
b. het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.
2. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg als:
a. daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;
b. dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
d. er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
3. De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Omgevingsverordening Zuid Holland.

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid (vervallen)
[vervallen]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes (vervallen)
[vervallen]

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen en dergelijke (vervallen)
[vervallen]

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen (vervallen)
[vervallen]

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp (gereserveerd)
[gereserveerd]

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen (gereserveerd)
[gereserveerd]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht .

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn (vervallen)
[vervallen]

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs (vervallen)
[vervallen]

Afdeling 3. Evenementen

Artikel 2:24 Definities
1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
a. bioscoop- en theatervoorstellingen;
b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g, van de Gemeentewet en artikel 5:22;
c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
d. het in een inrichting in de zin van de Drank- of Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening;
g. sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder f.
2. Onder evenement wordt mede verstaan:
a. een herdenkingsplechtigheid;
b. een braderie;
c. een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;
d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
e. iedere markt met uitzondering van markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g, van de Gemeentewet;
f. een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of gala’s.
3. Daarbij worden de volgende evenementen onderscheiden:
a. 0- evenement: evenement met een laag risicoprofiel, waarvoor geen vergunning hoeft te worden aangevraagd, maar wel een meldingsplicht geldt;
b. A- evenement: laag risico-evenement, waarbij sprake is van een beperkte impact op de omgeving en het verkeer;
c. B- evenement: gemiddeld risico-evenement, waarbij sprake is van een verhoogde impact op de omgeving of gevolgen voor het verkeer;
d. C- evenement: hoog risico-evenement, waarbij sprake is van een grote impact op de omgeving/regio of verkeer.

Artikel 2:25 Evenementenvergunning
1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een A-, B- of C- evenement te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen.2. De burgemeester kan de evenementenvergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd intrekken of wijzigen indien naar zijn oordeel:
a. een A-evenement niet ten minste acht weken voor aanvang van het evenement is aangevraagd;
b. een B- of C-evenement niet ten minste twaalf weken voor aanvang van het evenement is aangevraagd;
c. ten behoeve van de vergunningverlening onvolledige of onjuiste gegevens zijn verstrekt;
d. de vergunningvoorschriften niet worden nageleefd;
e. de vooraankondiging van een B- of een C- evenement niet voor 15 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de regionale evenementenkalender wordt vastgesteld, is ingediend;
f. het B- of C- evenement waarvoor de vergunning wordt aangevraagd niet is opgenomen in de regionale evenementenkalender welke is vastgesteld voor het jaar waarin het evenement waarvoor de vergunning wordt aangevraagd plaats zal vinden;
3. Van een 0- evenement is sprake, indien is voldaan aan alle onderstaande criteria:
a. het een evenement is op eigen terrein, of straatfeest/buurtbarbecue of een naar aard en omvang soortgelijke activiteit op één dag;
b. het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 150 personen;
c. het een evenement is dat plaatsvindt op maandag t/m zaterdag tussen 08:00 en 24:00 uur of op zondag tussen 13:00 en 23:00 uur;
d. geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 08:00 of na 23:00 uur;
e. het equivalente geluidsniveau gedurende 1 minuut ((LAeq, 1 min) veroorzaakt door muziek- of stemgeluid afkomstig van het niet bebouwde deel, tussen 10:00 en 23:00 uur op een afstand van 10 meter van de geluidsbron niet meer bedraagt dan 80 dB(A) en er geen verhoging plaatsvindt van 10 dB vanwege muziekgeluid;
f. het evenement geen extra politiecapaciteit vergt;
g. het evenement geen belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;
h. er een organisator is;
i. de organisator binnen vijf werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan, middels een vastgesteld formulier, aan de burgemeester.
3a. De burgemeester is bevoegd tot het vaststellen van nadere regels ten aanzien van 0- evenementen.4. De burgemeester kan binnen vijf werkdagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.5. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.6. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26 Ordeverstoring
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 4. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Definities
1. In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt of bereid dan wel gelegenheid wordt gegeven anders dan om niet enigerlei eet- of drinkwaar te verkrijgen, af te halen of te verbruiken;
b. terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.
2. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een restaurant, afhaalgelegenheid, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden.3. Exploitant: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon, voor wiens rekening en risico de inrichting wordt gedreven, en de bestuurders van de rechtspersoon of hun gevolmachtigden.4. Beheerder: de natuurlijke persoon die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een inrichting.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting
1. Het is, behoudens het bepaalde in artikel 2:28e, verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.2. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:
a. winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet, voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;
b. zorginstelling;
c. museum; of
d. een bedrijfskantine of –restaurant;
e. kantine van een sportvereniging.
3. Bij de inwerkingtreding van een verleende nieuwe exploitatievergunning vervalt de oude exploitatievergunning van rechtswege.4. De aanvraag wordt ingediend door de exploitant en de vergunning wordt verleend aan de exploitant.5. De vergunning moet in de openbare inrichting aanwezig zijn.6. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:28a Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
1. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de in de vergunning genoemde exploitant of beheerder in de openbare inrichting aanwezig is.2. De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de openbare inrichting geen strafbare feiten plaatsvinden.3. De burgemeester kan categorieën van openbare inrichtingen of openbare inrichtingen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet geldt.

Artikel 2:28b Weigerings-, intrekkings- en wijzigingsgronden
1. De burgemeester weigert of trekt de exploitatievergunning in indien:
a. de vestiging of de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit,
b. de exploitant of de beheerder de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt heeft,
c. de exploitant of de beheerder onder curatele staat,
d. de exploitant of de beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
2. De burgemeester kan de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen, indien:
a. onverminderd artikel 1:8 naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt, of
b. onverminderd artikel 1:6 de exploitant of de beheerder het bij of krachtens de bepalingen in deze paragraaf geregelde overtreedt, of
c. aannemelijk is dat de exploitant of de beheerder betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de openbare inrichting, die gevaar kunnen veroorzaken voor de openbare orde, of
d. de exploitant of de beheerder strafbare feiten pleegt in de openbare inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn openbare inrichting strafbare feiten worden gepleegd, of
e. zich in of vanuit de openbare inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, dan wel dat het aannemelijk is dat het exploiteren van de inrichting de vrees wettigt, dat het geopend blijven van de openbare inrichting gevaar kan veroorzaken voor de openbare orde, of
f. er sprake is van een gewijzigde exploitatie of een wijziging in de exploitant, waarvoor geen nieuwe exploitatievergunning is aangevraagd, of
g. er aanwijzingen zijn dat in de openbare inrichting personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.
3. Bij de toepassing van de in het tweede lid bedoelde gronden houdt de burgemeester rekening met:
a. de aard van de openbare inrichting;
b. de wijze van bedrijfsvoering van de exploitant of beheerder van de openbare inrichting in deze of in andere openbare inrichtingen.

Artikel 2:28c Sluiting van openbare inrichtingen
1. De burgemeester kan een openbare inrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren indien:
a. die openbare inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige exploitatievergunning;
b. die openbare inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de exploitatievergunning verbonden voorschriften;
c. een van de in artikel 2:28b, tweede lid, genoemde situaties zich voordoet.
2. Een besluit tot sluiting wordt op, in of nabij de toegang van de openbare inrichting aangebracht.3. Een sluiting kan op verzoek van een belanghebbende door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.4. Het is de exploitant of de beheerder van de openbare inrichting verboden na het van kracht worden van de sluiting bedoeld in het eerste lid, bezoekers tot de openbare inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven.5. Het is een ieder verboden in een bij besluit van de burgemeester gesloten openbare inrichting als bezoeker te verblijven.

Artikel 2:28d Terrassen
1. Ingeval van een exploitatievergunningaanvraag die tevens van toepassing is voor een of meer bij de openbare inrichting behorende terrassen, beslist de burgemeester - gelet op de openbare orde en veiligheid ter plaatse - tevens omtrent de ingebruikneming van de openbare plaats.2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:28b, tweede lid, kan de burgemeester de in het eerste lid bedoelde ingebruikneming van de openbare plaats weigeren indien het de verwachting is dat het gebruik:
a. schade toebrengt aan de openbare plaats dan wel gevaar kan veroorzaken voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;
b. een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;
c. afbreuk doet aan andere publieke functies van de openbare ruimte.
3. Als voor het uitvoeren van openbare werken of om enigerlei andere reden verwijdering van het terras noodzakelijk is, is de exploitant van de openbare inrichting verplicht dit binnen de door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn, te verwijderen.4. Het is verboden op of in de omgeving van een terras dranken of eetwaren voor gebruik ter plaatse te verstrekken:
a. buiten dat deel van de openbare plaats waarvan het gebruik ingevolge het eerste lid is toegestaan, of
b. aan degenen die geen gebruik maken van de op dat terras aanwezige staan- of zitplaatsen.
5. De exploitant of de beheerder is verplicht te zorgen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de openbare inrichting, doch in ieder geval onverwijld op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in dit artikel, in de nabijheid van het terras op de openbare plaats achtergebleven stoffen of voorwerpen, voor zover kennelijk uit of van dat terras afkomstig, worden verwijderd.

Artikel 2:28e Uitzondering vergunningplicht
1. Artikel 2:28, eerste lid geldt niet voor door de burgemeester aangewezen soorten openbare inrichtingen.2. De exploitatie van een openbare inrichting, waarop een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, moet als zodanig geschieden dat daardoor de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

Artikel 2:28f Raamkaart
1. Met de vergunning worden één of meer door of namens de burgemeester gewaarmerkte raamkaarten afgegeven, waarop de naam van de exploitant en de openings- en sluitingstijden van de inrichting inclusief een eventueel terras zijn aangegeven.2. Een raamkaart dient bij iedere voor bezoekers bestemde ingang van de inrichting te zijn aangebracht op zodanige wijze dat van buitenaf daarvan gemakkelijk kan worden kennisgenomen.3. Op een raamkaart wordt de datum vermeld per wanneer deze geldt. De burgemeester kan bepalen welke andere gegevens op een aankondiging dienen te zijn vermeld en op welke wijze een raamkaart dient te zijn ingericht.4. Het is de exploitant of beheerder verboden de inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten zonder dat bij iedere voor bezoekers bestemde ingang een raamkaart als bedoeld in dit artikel is aangebracht.

Artikel 2:28g Geldigheidsduur vergunning
1. Een door de burgemeester verleende vergunning als bedoeld in artikel 2:28, eerste lid, heeft een geldigheidsduur van 5 jaar na verlening van de vergunning.2. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde voor bepaalde categorieën van inrichtingen een andere geldigheidsduur vaststellen.

Artikel 2.28h Beëindiging exploitatie
1. De exploitatievergunning vervalt zodra de exploitant of één van de exploitanten de exploitatie van de openbare inrichting heeft of hebben beëindigd.2. Uiterlijk binnen een week na de beëindiging van de exploitatie door de exploitant dan wel exploitanten dan wel één van de exploitanten, geeft of geven deze daarvan schriftelijk kennis aan de burgemeester.

Artikel 2:28i Wijziging beheer
1. Indien een beheerder het beheer in de openbare inrichting feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan de burgemeester.2. Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien de exploitant of beheerder kan aantonen dat de nieuwe beheerder op de exploitatievergunning is bijgeschreven.3. In afwijking van het tweede lid, kan het beheer tot op de aanvraag is beslist, tijdelijk worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien de exploitant of beheerder een bevestiging van de burgemeester kan tonen waaruit blijkt dat die nieuwe beheerder ten behoeve van bijschrijving op de exploitatievergunning is aangemeld.

Artikel 2:29 Sluitingstijd
1. Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 07.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 07.00 uur.2. Terrassen zijn, met uitzondering van het bepaalde in lid 2a, gesloten tussen 24.00 uur en 08.00 uur. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer terrassen van openbare inrichtingen een eerdere sluitingstijd vaststellen.2a. Op zondagen dienen terrassen om 23.00 uur gesloten te zijn.3. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.5. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, tweede lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.6. Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.7. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen
Het is verboden in een openbare inrichting:

a. de orde te verstoren;
b. zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;
c. op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen
De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan (gereserveerd)
[gereserveerd]

Afdeling 5. Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Drank- en Horecawet (gereserveerd)

Afdeling 6. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Definitie
In deze afdeling wordt onder inrichting verstaan elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht daarvan binnen drie dagen daarna schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister
1. De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model.2. De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht het in het eerste lid bedoelde register aan de burgemeester voor te leggen op een door de burgemeester te bepalen wijze.

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 7. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:38a Definities
1. In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.2. In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden
1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen.3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:
a. naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of
b. de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten
1. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.2. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 8. Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden
1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
b. met kalk, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.4. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht deze aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.5. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.6. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke (vervallen)
[vervallen]

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.2. Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke (vervallen)
[vervallen]

Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke (vervallen)
[vervallen]

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
1. Het is verboden op een openbare plaats:
a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
b. zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
1. Het is verboden op een openbare plaats alcoholhoudende drank te gebruiken indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins overlast veroorzaken.2. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.3. Het verbod is niet van toepassing op:
a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;
b. een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.
c. het gebied, waarbinnen een 0-evenement als bedoeld in artikel 2:24, derde lid, valt.

Artikel 2:48a Verbod gebruik lachgas
Het is verboden op een openbare plaats lachgas te gebruiken indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
1. Het is verboden zonder redelijk doel:
a. zich in een portiek of poort op te houden;
b. in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:50a Messen en andere voorwerpen als wapen
1. Het is verboden op een openbare plaats, met inbegrip van daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en de daarbij behorende erven, messen of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, bij zich te hebben.2. Het verbod geldt niet met betrekking tot voorwerpen die zodanig zijn ingepakt, dat zij niet voor dadelijk gebruik gereed zijn.3. Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het onderwerp daarvan wordt voorzien bij of krachtens de Wet wapens en munitie.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen en bromfietsen
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke (vervallen)
[vervallen]

Artikel 2:53 Bespieden van personen (vervallen)
[vervallen]

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur (gereserveerd)
[gereserveerd]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren (gereserveerd)
[gereserveerd]

Artikel 2:56 Alarminstallaties (gereserveerd)
[gereserveerd]

Artikel 2:57 Loslopende honden
1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;
b. binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd;
c. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond niet is aangelijnd;
d. op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.3. Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.2. Degene die zich met een hond op een openbare plaats bevindt, is verplicht een doeltreffend hulpmiddel bij zich te hebben dat geschikt is voor het verwijderen van de uitwerpselen.3. Een doeltreffend hulpmiddel is: a. een schep of schepje, voldoende stevig om de uitwerpselen te kunnen opnemen, of b. een plastic zakje, voldoende stevig om de uitwerpselen te kunnen opnemen, of c. een ander ten behoeve van het verwijderen van uitwerpselen ontworpen hulpmiddel.4. Degene die zich met een hond op een openbare plaats bevindt, is verplicht dit doeltreffend hulpmiddel op eerste vordering te laten zien aan de toezichthoudende ambtenaar.5. De geboden zoals gesteld in het eerste, tweede en vierde lid gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond vanwege zijn handicap niet in staat moet worden geacht om aan het gebod te voldoen.6. Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:59 Gevaarlijke en blaffende honden
1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.2. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.3. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en
c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.5. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat dit dier niet door aanhoudend geblaf of gejank hinderlijk is voor de omgeving of de nachtrust verstoort.

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein
1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen, als de burgemeester heeft meegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.2. Het verbod geldt niet als:
a. op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;
b. het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en c het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
a. aanwezig te hebben;
b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;
c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.
2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats, ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:61 Wilde dieren (gereserveerd)
[gereserveerd]

Artikel 2:62 Loslopend vee (vervallen)
[vervallen]

Artikel 2:63 Duiven (vervallen)
[vervallen]

Artikel 2:64 Bijen
1. Het is verboden bijen te houden:
a. binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;
b. binnen een afstand van 30 meter van de weg.
2. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.3. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingsverordening Zuid-Holland.4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod..5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:64a Nachtvissen
1. Onder nachtvissen wordt verstaan: vissen van één uur na zonsondergang tot één uur voor zonsopkomst.2. Nachtvissen is het gehele jaar zowel binnen als buiten de bebouwde kom toegestaan, uitgezonderd op de door het college aangewezen plaatsen.3. Het college kan in het belang van de bescherming van de openbare orde, de verkeersveiligheid of veiligheid van personen en goederen, de volksgezondheid, de bescherming van natuur en landschap of het voorkomen of beperken van overlast nadere regels vaststellen omtrent nachtvissen.

Artikel 2:65 Bedelarij (vervallen)
[vervallen]

Afdeling 9. Bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Definitie
In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:
a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;
c. een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;
d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en
e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.3. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a. de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:
1. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;
2. van een verandering van de onder 1 bedoelde adressen;
3. dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;
4. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

b. de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;
c. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;
d. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste 5 dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen (gereserveerd)
[gereserveerd]

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven
[Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op openbare inrichtingen) onder artikel 2:32]

Afdeling 10. Consumentenvuurwerk

Artikel 2:71 Definitie
In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.3. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 11. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 12. Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:10, 2:11, 2:47, 2:48, 2:73 en 5:34 groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
1. De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.2. De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van andere door de gemeenteraad aan te wijzen plaatsen die voor het publiek toegankelijk zijn.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste 4 weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.3. Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen 6 maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.4. De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Artikel 2:78a Verblijfsverbod
1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid gebieden, terreinen of (recreatie)parken aanwijzen waar personen zich niet mogen ophouden of verblijven op de door de burgemeester vastgestelde tijden.2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid genoemde verbod.3. De burgemeester gaat niet over tot het verblijfsverbod conform lid 1 en 2 van dit artikel alvorens de raad vooraf ingelicht te hebben.4. Lid 3 van dit artikel is niet van toepassing indien sprake is van spoedeisend karakter in het kader van handhaving van de openbare orde en veiligheid. In dit geval wordt de raad achteraf zo spoedig mogelijk door de burgemeester ingelicht.

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.2. De burgemeester kan een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige of herhaaldelijke:
a. geluid- of geurhinder;
b. hinder van dieren;
c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in de woning of op een erf aanwezig zijn;
d. overlast door vervuiling of verwaarlozing van de woning of een erf;
e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Artikel 2:79a Sluiting voor het publiek openstaande gebouwen
1. De burgemeester kan, indien zulks naar zijn oordeel in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat is vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw - niet zijnde een seksinrichting - of een bij dat gebouw behorend erf, een perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.2. De burgemeester maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van zijn bevel op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf, het perceel of perceelsgedeelte of de ruimte. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.3. Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.4. Het is de rechthebbende op en de beheerder van het gebouw, erf, perceel of perceelsgedeelte of de ruimte waarvoor een bevel als bedoeld in het eerste lid geldt, verboden daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.5. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten gebouw, erf, perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.6. Op aanvraag van een belanghebbende kan:
a. een sluiting voor onbepaalde duur door de burgemeester worden opgeheven, wanneer naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden;
b. een sluiting door de burgemeester worden opgeheven wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Artikel 2:79b Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
1. In dit artikel wordt verstaan onder:
a. exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;
b. beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten;
c. bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een seksinrichting, of een daarbij behorend perceel of enig andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.
2. De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.3. Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:
a. in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of
b. indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.
4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:
a. in het belang van het voorkomen of beperken van o

Terug naar het vergunningen overzicht

Details van vergunning

  • BeschrijvingAlgemene plaatselijke verordening Barendrecht 2020
  • Soortverordeningen en reglementen (bekendmaking)
  • Gepubliceerd op18-06-2020
  • Start18-06-2020
  • Straatnaam
  • Postcode

- Advertentie (?) -